ECLI:NL:CRVB:2012:BX3186

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5876 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning langdurigheidstoeslag en gebruiksdoelen

In deze zaak gaat het om de toekenning van een langdurigheidstoeslag aan betrokkene door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene had op 27 november 2009 een aanvraag ingediend voor deze toeslag, welke op 17 maart 2010 werd goedgekeurd voor een bedrag van € 360,--. In de brief van toekenning werd vermeld dat betrokkene vrij was om het bedrag te besteden, maar dat het college verwachtte dat het bedrag zou worden aangewend voor de aanschaf van gebruiksgoederen. Betrokkene wilde echter de toeslag gebruiken om zijn schulden af te lossen en maakte bezwaar tegen de mededeling van het college over de besteding van de toeslag. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de mededeling geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zou zijn.

De rechtbank Amsterdam oordeelde echter dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, omdat de mededeling over de besteding onderdeel uitmaakte van een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond en bepaalde dat haar uitspraak in de plaats trad van het bestreden besluit. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij werd aangevoerd dat de mededeling slechts een aansporing was en geen rechtsgevolg had.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de mededeling inderdaad slechts een advies was en niet gericht op enig rechtsgevolg. Het bezwaar van betrokkene was niet gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, en was daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/5876 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 september 2010, 10/2248 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak 31 juli 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Carter. Betrokkene is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene heeft op 27 november 2009 een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Appellant heeft bij brief van 17 maart 2010 aan betrokkene meegedeeld dat aan hem een langdurigheidstoeslag over het jaar 2009 is toegekend ter hoogte van € 360,--. In die brief is de zinsnede opgenomen: “U bent geheel vrij het bedrag van de langdurigheidstoeslag te besteden zoals u dat wilt.” Op 18 maart 2010 heeft appellant een vrijwel gelijkluidende brief aan betrokkene gezonden. Hierin wordt de opmerking dat betrokkene vrij is in de besteding van het bedrag van de langdurigheidstoeslag herhaald. Daar wordt echter aan toegevoegd: “Wel verwachten wij dat u dit bedrag aanwendt voor de aanschaf van gebruiksgoederen zoals huisraad.”
1.3. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 18 maart 2010. Het bezwaar richt zich tegen de hiervoor genoemde mededeling over de aanwending van de langdurigheidstoeslag van de aanschaf van gebruiksgoederen. Betrokkene wil de langdurigheidstoeslag gebruiken om zijn schulden af te lossen.
1.4. Bij besluit van 8 april 2010 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat de langdurigheidstoeslag vrij te besteden is en dat de mededeling dat wordt verwacht dat het geld wordt gebruikt voor aanschaf van duurzame gebruiksgoederen slechts een aansporing is. Deze mededeling is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat daartegen geen bezwaar kan worden gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat appellant het door betrokkene betaalde griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
2.1. De rechtbank heeft de brieven van 17 en 18 maart 2010 gezamenlijk opgevat als het primaire besluit waartegen betrokkene bezwaar heeft gemaakt en heeft overwogen dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De mededeling in het primaire besluit dat wordt verwacht dat betrokkene de aan hem toegekende langdurigheidstoeslag aanwendt voor de aanschaf van gebruiksgoederen is op zichzelf genomen geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Deze mededeling maakt echter onderdeel uit van een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit, te weten de toekenning van langdurigheidstoeslag. Appellant had betrokkene daarom moeten ontvangen in zijn bezwaar. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien. De rechtbank heeft overwogen dat het bezwaar van betrokkene berust op een onjuiste uitleg van het primaire besluit. De hiervoor genoemde mededeling is geen door appellant aan de besteding van de langdurigheidtoeslag verbonden voorwaarde, maar slechts een advies. Indien betrokkene ervoor kiest dat advies niet op te volgen en de langdurigheidstoeslag te gebruiken voor aflossing van schulden heeft dit geen gevolgen. De rechtbank heeft daarom het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij is aangevoerd dat de mededeling waartegen betrokkene bezwaar heeft gemaakt niet op rechtsgevolg is gericht, maar slechts een aansporing is, zoals in het bestreden besluit is aangegeven. Het feit dat deze mededeling onderdeel uitmaakt van een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit maakt dat niet anders. Betrokkene heeft immers geen bezwaar gemaakt tegen het onderdeel van het besluit dat wel vatbaar is voor bezwaar en beroep. Het bezwaar is daarom volgens het college terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
4.2. Mede gelet op de ter zitting van de kant van appellant gedane mededeling dat het betrokkene nadien niet zal worden tegengeworpen dat hij de langdurigheidstoeslag niet voor de aanschaf van gebruiksgoederen heeft gebruikt is de mededeling over de besteding van de langdurigheidstoeslag slechts een advies en daardoor niet gericht op enig rechtsgevolg. Nu het bezwaar zich heeft beperkt tot deze mededeling en niet tegen de verdere inhoud van het primaire besluit, is het bezwaar niet gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.3. Gelet op hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen treft het hoger beroep van appellant doel, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2012.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) J.T.P. Pot.
HD