ECLI:NL:CRVB:2012:BX3184

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-705 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor fysiotherapie op basis van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor fysiotherapie door het college van burgemeester en wethouders van Wijchen. Appellante, die beschikt over een zorgverzekering in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw), had verzocht om bijzondere bijstand voor fysiotherapie kosten, maar het college had deze aanvraag afgewezen. De Raad oordeelde dat de Zvw en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Awbz) in beginsel als voorliggende, toereikende en passende voorzieningen worden beschouwd voor (para)medische zorg. Volgens artikel 2.6 van het Besluit zorgverzekering hebben verzekerden ouder dan 18 jaar alleen recht op fysiotherapie voor aandoeningen die op een specifieke lijst staan vermeld. Appellante's aandoeningen stonden niet op deze lijst, wat leidde tot de conclusie dat er geen recht op bijzondere bijstand bestond. De Raad bevestigde dat de wetgever bewust heeft gekozen om bepaalde kosten buiten de Zvw te houden, en dat er voor het college geen ruimte was om de gevraagde bijstand toe te kennen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college niet verder hoefde te onderzoeken of de kosten noodzakelijk waren, omdat de wet dit niet toestond. De Raad onderschreef deze overwegingen en concludeerde dat er geen zeer dringende redenen waren om af te wijken van de wet. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

11/705 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 december 2010, 10/2545 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Wijchen (college)
Datum uitspraak: 31 juli 2012.
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Namens appellante heeft Rechtswinkel Wijchen de gronden aangevuld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft op het verweerschrift gereageerd en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2012. Appellante is verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 12 november 2008 heeft het college - voor zover van belang - de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en inkomen (WWB) voor de kosten van fysiotherapie afgewezen.
1.2. Het college heeft bij besluit van 21 juli 2009 het tegen het besluit van 23 november 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college overwogen, onder verwijzing naar een op 17 april 2009 uitgebracht advies van de medisch adviseur, dat appellante geen blijvend herstel bereikt met de langdurig ondergane fysiotherapiebehandelingen, zodat er geen noodzaak is om fysiotherapie te volgen en appellante dus voor deze kosten aan artikel 35, eerste lid, van de WWB geen aanspraak op bijzondere bijstand kan ontlenen.
1.3. Bij uitspraak van 19 januari 2010 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 21 juli 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante met inachtneming van haar uitspraak. Daartoe is overwogen dat het onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht, zodat het daarop gebaseerde besluit niet naar behoren is gemotiveerd, aangezien de medisch adviseur zich in zijn advies niet, althans niet in expliciete bewoordingen, heeft uitgelaten over de hem door het college voorgelegde vraag of fysiotherapie ter behandeling van de klachten van appellante noodzakelijk is. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat appellante beschikt over een zorgverzekering in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en overwogen dat gelet hierop mogelijk sprake is van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB, zodat appellante mogelijk om die reden al geen aanspraak maakt op bijzondere bijstand voor de door haar gevraagde kosten, en dat de zorgvuldigheid die het college bij beoordeling van aanvragen dient te betrachten met zich brengt dat het op de weg van het college ligt nader te onderzoeken wat de beweegredenen zijn geweest om deze kosten buiten de werkingsfeer van de Zvw te houden.
1.4. Bij besluit van 1 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het college ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van
19 januari 2010 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Daarbij is de afwijzing van de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor de kosten van fysiotherapie wederom gehandhaafd. Daartoe is overwogen dat voor de kosten van (para)medische zorg de Zvw en de Algemene Wet Bijzondere ziektekosten (Awbz) in beginsel als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen moeten worden beschouwd en dat, nu de fysiotherapiekosten van appellante niet worden vergoed op grond van het Besluit zorgverzekering er ingevolge artikel 15 van de WWB geen ruimte is om de gevraagde bijzondere bijstand toe te kennen. Daarnaast is overwogen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan de gevraagde kosten kunnen worden vergoed. Met betrekking tot het door de rechtbank opgedragen onderzoek naar de beweegredenen om fysiotherapiekosten als hier aan de orde buiten de werkingssfeer van de Zvw te houden, is in het door het college overgenomen advies van de Commissie bezwaarschriften voorts nog overwogen dat het buiten de basisvoorziening van de Zvw laten van kosten van fysiotherapie voor de niet op de bij de bijlage 1 bij artikel 2.6 van het Besluit zorgverzekering voorkomende chronische aandoeningen een bewuste keuze van de wetgever is geweest betreffende de noodzakelijkheid van vergoeding van de voorziening.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat het onderzoek, waartoe de rechtbank het college had opgedragen, niet heeft plaatsgevonden. Verder heeft appellante aangevoerd dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. In dat verband heeft appellante gesteld dat zij als gevolg van haar aandoeningen veel pijn heeft en dat zij moeite heeft met de dagelijkse bezigheden. Daardoor kan zij geen menswaardig bestaan leiden, zoals ieder ander. Haar situatie zal verergeren als zij de nodige behandelingen niet ondergaat. Daarom moet fysiotherapie worden beschouwd als een elementaire basisvoorziening die ervoor zorgt dat appellante toch kan functioneren in de maatschappij.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Ingevolge de tweede volzin strekt het recht op bijstand zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Daarmee is gedoeld op de situatie dat binnen de voorliggende voorziening een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van bepaalde kostensoorten in het algemeen of in een specifieke situatie. Indien binnen de voorliggende voorziening het gevraagde niet noodzakelijk is geacht, dient de toepassing van de WWB zich daarbij aan te sluiten.
4.2. Niet in geschil is dat appellante beschikt over een zorgverzekering in de zin van de Zvw. Voor de kosten van (para)medische zorg worden de Zvw en de Awbz in beginsel als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen beschouwd. Op grond van artikel 2.6 van het op de Zvw gebaseerde Besluit zorgverzekering bestaat voor verzekerden ouder dan 18 jaar aanspraak op behandeling met fysiotherapie of oefentherapie als het aandoeningen betreft waarvoor langdurige of chronische behandeling is aangewezen. Het gaat daarbij om aandoeningen die limitatief zijn vermeld in bijlage 1 bij artikel 2.6, tweede lid. Zoals door appellante ter zitting bij de Raad ook is erkend, komen haar aandoeningen niet voor op de hiervoor genoemde lijst van chronische aandoeningen.
4.3. Zoals de rechtbank met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 16 februari 2010, LJN BL7320, terecht heeft overwogen ligt aan het buiten de voorziening laten van de kosten van fysiotherapie voor de niet op de meergenoemde lijst voorkomende chronische aandoeningen een bewuste keuze van de wetgever over de noodzakelijkheid van de voorziening ten grondslag. Dit betekent dat er voor het college in beginsel geen ruimte is om de gevraagde bijzondere bijstand toe te kennen en dat het door de rechtbank aan het college opgedragen onderzoek was beperkt tot de vraag wat de beweegredenen waren om de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand had gevraagd buiten de sfeer van de Zvw te houden. Dat (beperkte) onderzoek heeft het college verricht. De wet laat geen ruimte voor een eigen onderzoek naar de noodzakelijkheid van de kosten. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat een verdergaand eigen onderzoek van het college naar de noodzakelijkheid van de kosten niet kan worden gevergd.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het college en de rechtbank moeten worden gevolgd in hun oordeel dat artikel 15, eerste lid, van de WWB aan toekenning van de gevraagde bijzondere bijstand in de weg staat. Evenals de rechtbank ziet de Raad in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB om af te wijken van artikel 15, eerste lid, van de WWB. De overwegingen van de rechtbank op dat punt worden onderschreven.
4.5. Het hoger beroep treft geen doel. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2012.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J.M. Tason Avila
HD