OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is geboren [in] 1954. In verband met het overlijden van haar echtgenoot [in] 2008 heeft zij bij de Svb een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij arbeidsongeschikt is en geen kinderen heeft die jonger zijn dan 18 jaar.
1.2. Naar aanleiding van de in overweging 1.1 genoemde aanvraag heeft de Svb ClientFirst verzocht te onderzoeken of appellante arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW.
1.3. Bij besluit van 26 maart 2009 heeft de Svb de aanvraag van appellante om toekenning van een nabestaandenuitkering afgewezen op de grond dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van deze uitkering.
1.4. Bij brief van 15 april 2009 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 maart 2009. In een aanvullend bezwaarschrift heeft zij aangevoerd dat de verzekeringsgeneeskundige haar situatie schromelijk onderschat, omdat de verzekeringsgeneeskundige, voor zover valt na te gaan, geen beperkingen heeft vastgesteld. Verder heeft zij aangevoerd dat uit het advies niet is op te maken of informatie is opgevraagd bij haar behandelaars en dat een toelichting op het arbeidskundig onderzoek ontbreekt.
1.5. Op verzoek van de Svb heeft ClientFirst in mei 2009 aan de Svb de rapportages toegezonden, op grond waarvan de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante heeft plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat de verzekeringsarts M.V. Borkent appellante op 16 maart 2009 heeft gezien en dat zijn onderzoek gericht is geweest op haar psychische belastbaarheid. Borkent heeft vastgesteld dat appellante beperkingen heeft in onder meer het persoonlijk en sociaal functioneren en deze beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige A. van der Ploeg op 19 maart 2009 een gesprek met appellante gevoerd, waarna zij een aantal voor haar passende functies heeft geselecteerd. Op basis van de mediaan van de drie hoogstverlonende functies, afgezet tegen het maatmaninkomen van appellante (het wettelijk minimumloon), komt Van der Ploeg tot een arbeidsongeschiktheidspercentage op de datum in geding, zijnde 27 juni 2008, van minder dan 45.
1.6. Op 22 juni 2009 is een hoorzitting gehouden. Op die hoorzitting zijn brieven overgelegd van de huisarts van appellante, van de behandelend fysiotherapeut en van de behandelend sociaal psychiatrisch verpleegkundige (SPV). De Svb heeft deze stukken naar ClientFirst gestuurd met het verzoek daarnaar een onderzoek in te stellen. De bezwaarverzekeringsarts
G. Durlinger heeft op basis van bestudering van het dossier van appellante op 1 juli 2009 gerapporteerd dat de beperkingen en mogelijkheden van appellante op de datum in geding op juiste wijze zijn weergegeven in de FML en dat er geen noodzaak is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
1.7. Bij besluit van 6 augustus 2009 heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 maart 2009 ongegrond verklaard.
2.1. In beroep heeft appellante aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts geen rekening heeft gehouden met de brieven van al haar behandelaars en dat hij daarom haar belastbaarheid veel te optimistisch heeft ingeschat.
2.2. De Svb heeft vervolgens het besluit van 6 augustus 2009 ingetrokken, omdat, anders dan de Svb aanvankelijk meende, de door appellante ingebrachte brieven van haar behandelaars niet zijn meegewogen door ClientFirst. G. Durlinger heeft op 19 oktober 2009 gerapporteerd dat de in bezwaar ingebrachte informatie van de behandelaars van appellante niet tot de noodzaak leidt om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
2.3. Bij besluit van 11 november 2009 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 maart 2009 andermaal ongegrond verklaard.
2.4. De rechtbank heeft het beroep van appellante, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede gericht geacht tegen het bestreden besluit en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft appellante geen recht op een nabestaandenuitkering omdat de Svb de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld op minder dan 45%.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv niet had mogen volstaan met het advies van ClientFirst, maar een onafhankelijke psychiater om advies had moeten vragen.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. In geschil is de vraag of de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht heeft geoordeeld dat de Svb met recht heeft geweigerd aan appellante een nabestaandenuitkering toe te kennen. Bij de beoordeling van die vraag zal de Raad zich beperken tot het in hoger beroep opgeworpen en in 3 geformuleerde punt van geschil.
4.3. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW.
Artikel 11 van de ANW luidt: “1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is”.
4.4. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 23 maart 2007, LJN BA1702, heeft de wetgever met deze bepaling kennelijk beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en de inmiddels ingetrokken Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (kortweg: de arbeidsongeschiktheidswetten) en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de jurisprudentie met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten. In zijn beleidsregel Arbeidsongeschiktheid, SB1018, heeft de Svb in overeenstemming met de rechtspraak van de Raad als uitgangspunt geformuleerd dat de autonome vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de ANW wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek overeenkomstig de vereisten van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
4.5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bestreden besluit op een toereikende medische grondslag berust. Durlinger heeft in tweede instantie in het in 2.2 vermelde rapport alle door appellante in geding gebrachte medische informatie van haar behandelaars meegewogen en gemotiveerd waarom die informatie niet tot het aannemen van meer beperkingen aanleiding heeft gegeven. Volgens hem kan niet gesteld worden dat sprake is van een situatie dat appellante geen duurzaam benutbare mogelijkheden meer heeft. Uit de informatie van de SPV blijkt dat er sprake is van een fors beperkte psychische belastbaarheid en heeft de verzekeringsarts in de FML ook op dit vlak al forse beperkingen vastgelegd. Voor het aannemen van meer beperkingen geeft de informatie van de behandelaars geen aanleiding volgens Durlinger. Hij heeft daarbij nog opgemerkt dat appellante pas in december 2008 - derhalve ongeveer een half jaar na de datum in geding - onder begeleiding van de SPV is gekomen.
4.6. Voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit is, gezien 4.5, dan ook geen aanleiding. Het Uwv heeft op het uiteindelijke advies van Durlinger af mogen gaan. Een nader onderzoek door een psychiater was niet aangewezen, zeker niet gezien de omstandigheid dat appellante ten tijde in dit geding van belang niet onder behandeling was van een psychiater.
4.7. De Raad concludeert dat het hoger beroep vergeefs is ingesteld.
4.8. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.