ECLI:NL:CRVB:2012:BX3026

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6747 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank inzake eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb). De zaak betreft een geschil over de toekenning van een eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening. De Raad had eerder op 6 januari 2012 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd geoordeeld dat de Svb ten onrechte de eis van ingezetenschap op 1 juli 2007 had gesteld. Dit werd gezien als een ongerechtvaardigde beperking van het recht op vrij verkeer, zoals neergelegd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Na de tussenuitspraak heeft de Svb op 6 april 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin werd vastgesteld dat appellant recht had op de eenmalige tegemoetkoming. Aangezien de Svb met dit nieuwe besluit volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant, heeft de Raad geoordeeld dat er geen procesbelang meer bestaat. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Appellant had verzocht om vergoeding van proceskosten en griffierechten. De Raad heeft de Svb veroordeeld tot vergoeding van € 524,- aan proceskosten en € 146,- aan griffierechten aan appellant. De Raad heeft vastgesteld dat, hoewel appellant meer kosten had gesteld, deze niet met stukken waren onderbouwd, en dat de vergoeding als redelijk werd beschouwd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

08/6747 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 oktober 2008, 08/59 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 27 juli 2012
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 6 januari 2012 een tussenuitspraak, LJN BV0865, gedaan (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de Svb bij brief van 6 april 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar ingezonden van dezelfde datum.
Appellant heeft bij brief van 7 april 2012 een reactie op deze nieuwe beslissing op bezwaar ingezonden.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Bij besluit van 2 januari 2008 heeft de Svb, beslissend op bezwaar, geweigerd appellant in aanmerking te laten komen voor een eenmalige uitkering op basis van de Tijdelijke Regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening
(Stcrt. 2006, 243, gewijzigd bij Regeling van 27 augustus 2007, Stcrt. 2007, 170, TRP), omdat hij op de datum 1 juli 2007 niet in Nederland woonachtig was.
1.3. De Raad heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat de Svb ten onrechte de eis van ingezetenschap op 1 juli 2007 had gesteld, omdat dit een ongerechtvaardigde beperking is van het recht op vrij verkeer als neergelegd in, thans, artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2. De Svb heeft in de beslissing van 6 april 2012 bepaald dat appellant recht heeft op de eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening.
3.1. De Raad stelt vast dat, nu met het nieuwe besluit geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant, het geding in hoger beroep zich, gelet op de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb, niet mede uitstrekt tot dit nieuwe besluit.
3.2. Nu er tussen partijen geen door de Raad te beslechten inhoudelijk geschil meer bestaat, moet het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
3.3. Appellant heeft verzocht de Svb te veroordelen in de proceskosten in beroep en hoger beroep, alsmede tot vergoeding van griffierechten. Volgens de Svb komt appellant in aanmerking voor vergoeding van € 524,- aan proceskosten en € 146,- aan griffierechten.
3.3. De Raad zal de Svb veroordelen tot vergoeding van genoemde bedragen. Voor zover appellant stelt meer of andere kosten te hebben gemaakt moet de Raad constateren dat, wat daar verder ook van zij, deze niet met stukken zijn onderbouwd. De Raad is van oordeel dat met genoemde vergoeding appellant zeker niet tekort is gedaan.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de Svb tot vergoeding aan appellant van € 524,- aan proceskosten in beroep en hoger beroep;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het betaalde griffierecht van € 146,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2012.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) R.L. Rijnen
EV