ECLI:NL:CRVB:2012:BX2746

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-972 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van ontvangen voorschotten in het kader van persoonsgebonden budget

In deze zaak gaat het om de terugvordering van ontvangen voorschotten door appellant, die een persoonsgebonden budget (PGB) had ontvangen voor zijn zoon met PDD-NOS en een reactieve hechtingsstoornis. Het zorgkantoor Zuid-Limburg had in 2007 een PGB van € 43.068,28 toegekend, maar stelde later vast dat appellant zijn verantwoordingsverplichtingen niet volledig was nagekomen. Dit leidde tot een besluit van het zorgkantoor om het PGB over 2007 vast te stellen op € 20.441,50 en een terugvordering van € 20.126,78. Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, omdat de facturen van de zorgverleners onvoldoende gespecificeerd waren en appellant geen betalingsbewijzen had overgelegd.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de facturen van Cour Florilène, DEPS en Rocca wel degelijk specificaties bevatten die aantonen dat AWBZ-zorg is verleend. Hij stelde dat de facturen en de bijbehorende toelichtingen voldoende bewijs vormden voor de geleverde zorg. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de overgelegde declaraties niet duidelijk maakten in welke mate AWBZ-zorg was verleend. De Raad concludeerde dat appellant niet voldeed aan de verantwoordingsvoorschriften zoals opgenomen in de Regeling Subsidies AWBZ.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen. De Raad benadrukte dat de informatie die appellant had verstrekt over de zorgactiviteiten en de betalingen aan Mi Ailing onvoldoende was om aan te tonen dat de zorg daadwerkelijk was geleverd. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/972 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 januari 2011, 09/1053 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
Zorgkantoor Zuid-Limburg (zorgkantoor)
Datum uitspraak: 25 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Nadaud. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door S.A.M. Clijsen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Het zorgkantoor heeft bij besluit van 9 juli 2007 aan appellant ten behoeve zijn zoon [D.] - die lijdt aan PDD-NOS en een reactieve hechtingsstoornis - op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) ten behoeve van onder meer activerende begeleiding, ondersteunende begeleiding en tijdelijk verblijf over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 toegekend. De hoogte van het toe te kennen PGB is bepaald op € 43.068,28.
1.2. Bij brief van 1 april 2008 heeft het zorgkantoor kennis gegeven van zijn besluit om het PGB over 2007 vast te stellen op € 20.441,50 en de door appellant over 2007 ontvangen voorschotten tot een bedrag van € 20.126,78 terug te vorderen. Naar het oordeel van het zorgkantoor is appellant zijn verantwoordingsverplichtingen als bedoeld in artikel 2.6.9 van de Regeling Subsidies AWBZ (Regeling) niet (volledig) nagekomen.
1.3. Bij besluit van 25 mei 2009 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 1 augustus 2008 gedeeltelijk gegrond verklaard en het terug te vorderen bedrag verminderd met € 11.425,--. Het bezwaar van appellant is ongegrond verklaard, onder meer voor zover het betreft de verantwoording van de kosten van Cour Florilène, DEPS, Mi Ailing en Rocca.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de facturen van Cour Florilène en Rocca onvoldoende gespecificeerd en ontbreken facturen van DEPS geheel. Met betrekking tot Mi Ailing heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen betalingsbewijs en geen gespecificeerde facturen heeft overgelegd.
3. Appellant heeft zich tegen deze uitspraak gekeerd. Samengevat weergegeven heeft hij aangevoerd dat de factuur van Cour Florilène is toegelicht. Uit deze toelichting blijkt dat [D.] bij Cour Florilène cursussen heeft gevolgd en dat hij daarbij activerende en ondersteunende begeleiding heeft gekregen. Op de met DEPS gesloten zorgovereenkomst is het aantal uren, waarin [D.] bij DEPS cursorische activiteiten verricht en hem daarbij begeleiding is geboden, gespecificeerd. Deze specificatie moet als factuur worden aangemerkt. Waar het betreft de kosten van Mi Ailing stelt appellant zich op het standpunt dat de tot de gedingstukken behorende declaratieformulieren van Mi Ailing kunnen worden beschouwd als facturen en dat uit de in hoger beroep overgelegde bankafschriften kan worden afgeleid dat betaling aan Mi Ailing heeft plaatsgevonden. Tenslotte heeft appellant aangevoerd dat op de factuur van Rocca is vermeld dat reactiverende en ondersteunende begeleiding is geleverd. Daarmee is naar zijn mening duidelijk gemaakt welke zorg aan [D.] is geleverd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met het zorgkantoor en de rechtbank stelt de Raad vast dat de door appellant overgelegde declaraties van Cour Florilène, DEPS en Rocca uitsluitend een totaalbedrag bevatten voor verrichte activiteiten. Uit deze declaraties kan niet worden afgeleid of en in welke mate AWBZ-zorg is verleend ten behoeve van [D.]. Ook de door appellant gegeven toelichting op de declaraties dat tijdens de verrichte activiteiten - respectievelijk bloemschikken, kinderkunst en outdoorsport - activerende en/of ondersteunende begeleiding heeft plaatsgevonden, maakt niet duidelijk in welke mate en tegen welk tarief AWBZ-zorg heeft plaatsgevonden. Nu ook in hoger beroep een specificatie van de zorgactiviteiten niet heeft plaatsgevonden, moet worden geconcludeerd dat appellant de in artikel 2.6.9, eerste lid, onder c, e en f, van de Regeling opgenomen verantwoordingsvoorschriften niet in acht heeft genomen. Aan de vraag of de geclaimde zorgactiviteiten zijn aan te merken als AWBZ-zorg wordt niet toegekomen.
4.2. Waar het betreft de declaratie van de activiteiten van Mi Ailing moet worden vastgesteld dat appellant declaratieformulieren van Mi Ailing heeft overgelegd, waarop is vermeld op welke uren en tegen welk tarief is gewerkt. Op de met Mi Ailing gesloten zorgovereenkomst is vermeld dat de te verlenen zorg betrekking heeft op ondersteunende begeleiding en tijdelijk verblijf (logeeradres). Ter toelichting heeft appellant opgemerkt dat deze zorg is verleend tijdens een verblijf in China bij de familie van de partner van appellant. Met het zorgkantoor is de Raad van oordeel dat op basis van de door appellant verstrekte gegevens en de daarop gegeven toelichting niet duidelijk wordt welke zorg is geleverd. De enkele aanduiding dat de verrichte zorgactiviteiten moeten worden aangemerkt als ondersteunende begeleiding en tijdelijk verblijf is, bij afwezigheid van nadere informatie over de persoon van Mi Ailing en de daadwerkelijk verrichte begeleidings- en opvangactiviteiten, onvoldoende. Tenslotte moet worden vastgesteld dat appellant niet eenduidig heeft verklaard over de wijze van betaling aan Mi Ailing. Bij de rechtbank heeft appellant te kennen gegeven dat hij Mi Ailing contant heeft betaald. In hoger beroep stelt appellant zich op het standpunt dat hij Mi Ailing per bank heeft betaald. De in hoger beroep overgelegde bankafschriften maken weliswaar melding van de opname van bedragen ten behoeve van Mi Ailing. Uit de bankafschriften kan evenwel niet worden afgeleid dat betaling aan Mi Ailing op het door hem genoemde bankrekeningnummer heeft plaatsgevonden. Ook bij de verantwoording van de activiteiten van Mi Ailing moet worden geconcludeerd dat appellant de in artikel 2.6.9, eerste lid, onder c, e en f, van de Regeling opgenomen verantwoordingsvoorschriften niet in acht heeft genomen. Aan de vraag of de geclaimde zorgactiviteiten zijn aan te merken als AWBZ-zorg wordt niet toegekomen.
4.3. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 oordeelt de Raad dat het hoger beroep niet kan slagen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema als voorzitter en H.J. de Mooij en J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) M.C. Nijholt
RB