10/331 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 30 november 2009, 09/1090 (aangevallen uitspraak)
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda (Commissie)
Datum uitspraak: 17 juli 2012
Namens appellante heeft mr. S.E.C. Krijnen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Commissie heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 5 juni 2012. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving vanaf 20 februari 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2. Met ingang van 12 mei 2008 is appellante werkzaam als beveiliger in dienst van [werkgever] op basis van een jaarcontract. Artikel 3, eerste lid, van het gesloten arbeidscontract luidt: “Het dienstverband tussen werkgever en personeelslid betreft een parttime arbeidsovereenkomst volgens groeimodel voor gemiddeld 140 te werken uren per vierwekenperiode.”. De beloning bij aanvang van het dienstverband bedraagt € 11,17 bruto per uur.
1.3. Bij besluit van 2 september 2008 heeft de Commissie de bijstand van appellante over de periode van 12 mei 2008 tot en met 31 mei 2008 ingetrokken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 618,45 netto van appellante teruggevorderd. Bij besluit van 19 september 2008 heeft de Commissie de algemene bijstand van appellante met ingang van 1 juni 2008 ingetrokken. In dat besluit is tevens opgave gedaan van de nog openstaande vorderingen op appellante. Bij besluit van 25 februari 2009, voor zover hier van belang, (bestreden besluit) heeft de Commissie het bezwaar tegen het besluit van 19 september 2008 ongegrond verklaard. Bij het bestreden besluit is het bezwaar, voor zover gericht tegen het besluit van 2 september 2008, wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. Appellante is van mening dat zij voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van bijstand, zodat de intrekking van de bijstand per 1 juni 2008 onterecht is. Zij kan niet voorzien in haar levensonderhoud en dat van haar kinderen en de Commissie heeft onvoldoende rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden en haar financiële situatie. Voorts is appellante van mening dat het bezwaar tegen het besluit van 2 september 2008 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. In dat verband is aangevoerd dat ten tijde van het besluit van 2 september 2008, waarbij de bijstand is teruggevorderd, nog geen intrekkingsbesluit was genomen. Eerst bij besluit van 19 september 2008 is tot intrekking van de bijstand overgegaan en appellante mocht ervan uitgaan dat de bezwaartermijn tegen het terugvorderingsbesluit op 19 september 2008 is gaan lopen. Derhalve was de bezwaartermijn niet overschreden, dan wel was sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan de Commissie van terugvordering had moeten afzien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Aan de intrekking van de algemene bijstand met ingang van 1 juni 2008 ligt ten grondslag dat de inkomsten van appellante uit arbeid hoger waren dan de voor haar toepasselijke bijstandsnorm. In bezwaar heeft appellante een salarisspecificatie van periode 11 (de periode van 6 oktober tot en met 2 november 2008) overgelegd waaruit blijkt dat een loonbeslag is gelegd tot een bedrag van € 182,09 en dat het resterende bedrag van € 1.119,95 aan netto loon, inclusief een reiskostenvergoeding van € 40,82, aan appellante wordt uitbetaald. Uitgaande van deze gegevens was het netto inkomen van appellante uit arbeid berekend op maandbasis, exclusief vakantietoeslag, hoger dan de ten tijde van belang voor haar toepasselijke bijstandsnorm van € 882,20 per maand, ook rekening houdend met een maximale toeslag van € 252,06 per maand. Appellante heeft niet gesteld dat haar inkomen uit arbeid vanaf 1 juni 2008 lager was dan de toepasselijke bijstandsnorm, zodat het ervoor moet worden gehouden dat haar inkomen uit arbeid ook vanaf die datum in ieder geval gelijk was aan die norm. Om die reden is de algemene bijstand van appellante met ingang van 1 juni 2008 terecht ingetrokken. In dit geding is niet aan de orde of appellante, gelet op haar persoonlijke omstandigheden en financiële situatie, eventueel aanspraak had kunnen maken op bijzondere bijstand. Overigens heeft appellante over haar omstandigheden geen concrete gegevens naar voren gebracht.
4.2. Bij besluit van 2 september 2008 zijn, anders dan appellante meent, niet alleen de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 12 mei 2008 tot en met 31 mei 2008 teruggevorderd, maar is ook de bijstand over die periode ingetrokken. Het argument van appellante dat eerst bij besluit van 19 september 2008 tot intrekking van bijstand over genoemde periode is overgegaan is derhalve niet juist. Bij besluit van 19 september 2008 is, zoals hiervoor overwogen, uitsluitend de bijstand van appellante per 1 juni 2008 ingetrokken. Reeds om die reden kan het standpunt van appellante dat de termijn om bezwaar te maken tegen het besluit van 2 september 2008 op 19 september 2008 is gaan lopen niet worden onderschreven. Het bezwaarschrift van 24 oktober 2008, voor zover gericht tegen het besluit van 2 september 2008, is ingediend na het verstrijken van de bezwaartermijn. In hetgeen appellante heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. De omstandigheid dat, zoals appellante heeft aangevoerd, het besluit van 2 september 2008 voor haar totaal onverwachts kwam, betekent niet dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest. De Commissie heeft derhalve het bezwaar tegen het besluit van 2 september 2008 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daaruit vloeit voort dat de vraag of sprake is van dringende redenen op grond waarvan de Commissie kan afzien van terugvordering onbesproken moet blijven.
4.3. Gelet de overwegingen 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en E.C.R. Schut en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2012.
(getekend) J.F. Bandringa