Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 december 2011, 11/2145 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 juli 2012
Namens appellant heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2012.
Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.A.R. Kali.
1.1. Aan appellant is een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend sinds 1 oktober 2007, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35 tot 80. Bij besluit van 7 september 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant eindigt op 2 januari 2011 en dat appellant aansluitend in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2. Bij brief van 20 september 2010 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 4 november 2010 vastgesteld dat appellant ongewijzigd 35 tot 45% arbeidsongeschikt is en dat daarom de WGA-vervolguitkering niet wordt verhoogd. Het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 24 mei 2011 (bestreden besluit).
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is geweest. Alle voorhanden medische informatie van de behandelende sector is meegewogen. De huisarts begeeft zich ten onrechte op het terrein van de verzekeringsarts door te verklaren dat appellant in verband met zijn aandoeningen niet kan werken. De rechtbank hecht dan ook meer waarde aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts inzake de arbeidsmogelijkheden van appellant dan aan de mening van de huisarts op dit punt. Er is niet gebleken dat de medische beperkingen van appellant zijn onderschat. Appellant moet in staat worden geacht de voorgehouden functies uit te oefenen. Terecht heeft het Uwv de uitkering van appellant ongewijzigd gelaten.
2. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA en dat met name onvoldoende gewicht is toegekend aan de brief van zijn huisarts van 3 oktober 2011, waarin staat dat hij appellant niet in staat acht tot werken.
3.1. De Raad overweegt het volgende.
3.2. Terecht en op basis van een juiste motivering heeft de rechtbank geconcludeerd dat zorgvuldig medisch onderzoek is verricht door de verzekeringsartsen en dat er op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. De Raad stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank terzake en maakt deze tot de zijne. Door de (bezwaar-)verzekeringsarts is uitgebreid toegelicht dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen, voortvloeiend uit de objectiveerbare aandoeningen waarmee ook bij de laatste medische beoordeling in 2007 al rekening is gehouden. Deze beperkingen zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 oktober 2010. De bezwaarverzekeringsarts heeft, na bespreking van de bezwaren met appellant ter hoorzitting en na bestudering van de medische stukken bij rapportage van 29 april 2011 uitgebreid toegelicht dat de FML juist is en er geen aanleiding is om deze aan te passen. Hiermee is tevens onderbouwd dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt is op medische gronden. Voorts onderschrijft de Raad de overweging van de rechtbank ten aanzien van de waarde van de verklaring van de huisarts van appellant van 3 oktober 2011. Het argument van appellant dat de huisarts zich een goed beeld kan vormen van de gezondheidssituatie en de mogelijkheden van appellant doet hieraan niet af.
3.3. Vervolgens heeft arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden en de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige is dat appellant, gelet op de op de uitdraaien Resultaat functiebeoordeling van 23 mei 2011, geschikt is te achten voor de functies van wikkelaar, machinebediende en produktiemedewerker confectie. Uitgaande van deze functies bedraagt het arbeidsongeschiktheidspercentage 39,41. De Raad ziet geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de bezwaararbeidsdeskundige en acht de bij deze functies voorkomende signaleringen afdoende toegelicht. Gelet op het arbeidsongeschiktheidspercentage van 39,41 heeft er terecht geen nader onderzoek plaatsgevonden door de bezwaarverzekeringsarts naar mogelijke aanspraken van appellant op een IVA-uitkering, nu van een volledige arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden evenmin sprake is.
3.4. Gelet op het voorgaande is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht bij het bestreden besluit zijn eerdere besluit tot weigering van toekenning van een hogere uitkering in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft gehandhaafd. Het hoger beroep slaagt dan ook niet.
3.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2012.