ECLI:NL:CRVB:2012:BX2232
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering bij minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin was geoordeeld dat hij geen recht had op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was op de relevante datum van 19 november 2009. De rechtbank had vastgesteld dat het Uwv zijn besluit had gebaseerd op rapporten van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige, die de medische situatie van appellant hadden beoordeeld.
Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn rugklachten en psychische klachten onvoldoende waren meegewogen in de beoordeling. Hij had aanvullende stukken ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt, waaronder informatie van zijn fysiotherapeut en psycholoog. Het Uwv verweerde zich door te stellen dat er voldoende informatie was ingewonnen bij de behandelende artsen en dat de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad bevestigde dat de rapporten voldoende inzicht boden in de medische situatie van appellant en dat de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts een deugdelijke basis vormden voor de vaststelling van appellants belastbaarheid. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv op basis van deze belastbaarheid had kunnen besluiten dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.