ECLI:NL:CRVB:2012:BX2216

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-783 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De Raad volgde de bevindingen van de door de rechtbank benoemde deskundigen, waaronder orthopedisch chirurg prof. dr. R.P.H. Veth en psychiater drs. H.J.J. Fennema. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de klachten van appellant niet waren onderschat en dat de medische informatie correct was geïnterpreteerd. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie aangevoerd die zijn situatie anders zou kunnen belichten.

De Raad benadrukte dat het oordeel van onafhankelijke deskundigen doorgaans gevolgd wordt, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die afwijking rechtvaardigen. In dit geval vond de Raad geen aanleiding om van deze hoofdregel af te wijken. De overwegingen van de rechtbank werden onderschreven, en de Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M.C. Bruning, met D. Heeremans als griffier. De zaak werd behandeld met vertegenwoordiging van appellant door mr. J.W. van de Wege en het Uwv door mr. P.C.P. Veldman. De zitting vond plaats op 8 juni 2012.

Uitspraak

12/783 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 23 december 2011, 10/140 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. van de Wege, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wege. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitvoerige weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
1.2. Bij besluit van 19 augustus 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat appellant met ingang van 29 augustus 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 22 december 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. In verband met de afwijkende verklaringen in verband met mogelijke afwijkingen op orthopaedisch gebied van appellant van enerzijds de bewaarverzekeringsarts van het Uwv en anderzijds de behandelend specialist, heeft de rechtbank de deskundige, de orthopaedisch chirurg prof. dr. R.P.H. Veth, appellant laten onderzoeken en een aantal vragen gesteld over de belastbaarheid van appellant. Prof. Veth heeft in een rapportage van 8 september 2010 aangegeven op zijn gebied geen medische beperkingen gevonden te hebben die ten onrechte bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant buiten beschouwing zijn gebleven. Voorts heeft de rechtbank de psychiater, drs. H.J.J. Fennema, benoemd als medisch deskundige voor het instellen van een onderzoek. In een rapportage van 9 september 2011 heeft Fennema onder meer aangegeven thans en ook in het verleden geen aanwijzingen te vinden voor psychiatrische disfuncties.
2.2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Met inachtneming van de rapporten van de behandelaars van appellant alsmede de rapporten van de door de rechtbank benoemde deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat de klachten van appellant niet zijn onderschat dan wel onjuist zijn geïnterpreteerd en evenmin dat de informatie uit de behandelende sector in de omschrijving van de medische beperkingen en mogelijkheden onjuist zou zijn uitgelegd. In ieder geval is niet gebleken dat appellant op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten, op de datum in geding niet in staat was te achten om - binnen de voor hem geldende beperkingen vallende - werkzaamheden te verrichten. De rechtbank heeft voorts overwogen aan de eigen beleving van appellant over zijn beperkingen en het al dan niet kunnen werken geen doorslaggevende betekenis te mogen toekennen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich onder meer op het standpunt gesteld dat de deskundige Fennema een onzorgvuldig onderzoek heeft verricht, dat nader aanvullend onderzoek had moeten plaatsvinden en dat onvoldoende aandacht is besteed aan zijn vermoeidheidsklachten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd. De Raad is van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestaat van deze hoofdregel af te wijken.
4.2. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank tot de aangevallen uitspraak hebben geleid. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie naar voren gebracht die een ander licht werpen op zijn medische situatie op de datum in geding, zijnde 29 augustus 2009.
5. Hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2012.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) D. Heeremans
NW