Uitspraak in het geding tussen
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 19 juli 2012
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 8 november 2010, kenmerk BZ01162328 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadien nog nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2012. Voor appellant is verschenen mr. J.C.M. van Berkel, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
1.1. Appellant is geboren in 1940 in het voormalige Nederlands-Indië. Hij heeft in januari 2004 een samenloopaanvraag ingediend om erkenning als vervolgde dan wel gelijkstelling met een vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 en/of erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en toekenningen op grond van deze wetten, al naar gelang het gunstigste is. Deze aanvragen zijn door verweerder afgewezen. Het tegen deze afwijzingen ingestelde beroep heeft de Raad, bij zijn uitspraak van 9 maart 2006, LJN AV4653, ongegrond verklaard. Een in juli 2007 door appellant ingediend herzieningsverzoek betreffende de erkenning als burgeroorlogsslachtoffer als bedoeld in de Wubo is door verweerder afgewezen. Het beroep hiertegen is bij zijn uitspraak van 28 mei 2009, LJN BI8019, door de Raad ongegrond verklaard.
1.2. Met ingang van 1 augustus 2006 is appellant door de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling aangemerkt als oorlogsslachtoffer in de zin van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) en in aanmerking gebracht voor een invaliditeitsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 60%.
1.3. In juli 2009 heeft appellant een tweede verzoek om herziening bij verweerder ingediend. Na aanvankelijk bij primair besluit geweigerd te hebben het verzoek om herziening toe te wijzen, heeft verweerder bij het bestreden besluit toch aanleiding gezien om appellant te erkennen als oorlogsslachtoffer. Omdat bij het naar aanleiding hiervan geëntameerde medische onderzoek niet kon worden vastgesteld dat er bij appellant als gevolg van de oorlogscalamiteiten sprake was van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo, zijn hem geen uitkering en/of voorzieningen op grond van de Wubo toegekend. Tegen dit laatste heeft appellant beroep ingesteld.
2. Naar aanleiding van hetgeen partijen in beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt.
2.1 Het bestreden besluit berust op het rapport van de geneeskundig adviseur van verweerder, de arts R.J. Roelofs, die zich heeft gebaseerd op het verslag van een huisbezoek aan appellant, afgelegd door de arts H.I. Loor. Uit het verslag van Loor van 30 augustus 2010 komt naar voren dat bij appellant sprake is van psychische klachten die mede in verband staan met de oorlogservaringen. Deze klachten leiden evenwel niet tot beperkingen in het dagelijks leven, in het sociaal functioneren en in concentratie, tempo en volharding. Er is wel sprake van geringe tot matige beperkingen in de stressadaptatie. De lichamelijke klachten die appellant beperken hangen voornamelijk samen met het in 2005 opgetreden CVA en zijn niet als causaal aan de oorlogservaringen aan te merken. Als gevolg hiervan is appellant volgens deze geneeskundig adviseur niet aan te merken als blijvend geïnvalideerd in de zin van de Wubo.
2.2. In verband met het feit dat appellant pas na gemaakt bezwaar is erkend als oorlogsgetroffene, is hij niet in staat geweest om bezwaar te maken tegen en gehoord te worden over de medische overwegingen die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen. Hoewel het vanuit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming de voorkeur zou hebben verdiend dat appellant wel de gelegenheid was geboden om op het medische rapport en daarop gebaseerde advies te reageren, is het nalaten daarvan niet in strijd met enige wettelijke bepaling en/of internationaal mensenrechtenverdrag, zoals appellant heeft gesteld. Evenmin is het zodanig onzorgvuldig dat om die reden het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat appellant tijdens de bezwaarfase, nadat het medisch onderzoek op 30 augustus 2010 was verricht, het verslag daarvan niet heeft opgevraagd en in beroep de gelegenheid heeft gehad om op de medische rapportage en advisering te reageren.
2.3. Aan appellant moet worden toegegeven dat de aan het medisch advies ten grondslag gelegde medische gegevens vanuit de behandelende sector niet van heel recente datum zijn. Daar staat tegenover dat ter zitting is gebleken dat ook geen gegevens van meer recente datum beschikbaar zijn. Verder zijn door of vanwege appellant in bezwaar, noch in beroep concrete medische gegevens ingezonden of overgelegd waaraan twijfel kan worden ontleend aan de juistheid of volledigheid van de medische gegevens waarvan verweerder bij het nemen van het bestreden besluit is uitgegaan. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat aannemelijk is geworden dat het bestreden besluit op een ondeugdelijke medische grondslag berust.
2.4. Appellant heeft na ontvangst van het bestreden besluit kritiek geuit op de wijze waarop de arts Loor het medisch onderzoek heeft verricht. Appellant heeft een klachtenprocedure in gang gezet tegen de artsen Loor en Roelofs. Het verzoek om uitstel van de zitting en deze uitspraak ten einde het oordeel van het Medisch Tuchtcollege af te wachten en te betrekken bij het oordeel van de Raad wordt niet gehonoreerd omdat, zoals uit het hiervoor onder 2.3 en hierna onder 2.5 vermelde blijkt, er geen aanleiding is te twijfelen aan de zorgvuldigheid en volledigheid van - de totstandkoming van - het medisch advies dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd. In het algemeen kan hierbij worden opgemerkt dat de bestuursrechter niet gebonden is aan het oordeel van een tuchtrechtelijk of ander, niet bestuursrechtelijk college maar een eigen, bestuursrechtelijke afweging dient te maken. Dit laatste belet de bestuursrechter weliswaar niet om het oordeel van een ander, niet bestuursrechtelijk (rechts)college als een factor in die afweging te betrekken indien uit dat oordeel relevante omstandigheden naar voren komen, maar op grond van de namens appellant ingediende stukken ziet de Raad niet dat dit in de onderhavige zaak is te verwachten.
2.5. Dat het verslag van Loor, zoals door appellant is gesteld, onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat het daaraan ten grondslag liggende onderzoek tijdens het huisbezoek gebrekkig was, is zoals uit het hiervoor gestelde blijkt niet gebleken. Wellicht is Loor niet volledig geweest in de vermelding van het medicijngebruik, maar het is aannemelijk dat zij zich daarbij heeft gebaseerd op informatie die appellant haar tijdens het huisbezoek zelf heeft verschaft. Dat Loor de reden van haar huisbezoek aan appellant heeft uitgelegd - alsnog erkenning als burger-oorlogsslachtoffer zodat door een medicus moest worden beoordeeld of appellant geïnvalideerd is door de oorlogsgebeurtenissen - is geenszins onzorgvuldig te achten. Dat appellant deze uitleg verkeerd heeft geïnterpreteerd en daardoor in een euforische stemming kwam te verkeren is spijtig en maakt het wel begrijpelijk dat hij zich na de afwijzing benadeeld en teleurgesteld voelde, maar dat maakt niet dat het onderzoek van Loor gebrekkig was.
2.6. Evenmin kan het feit dat de medisch adviseur Roelofs eerder betrokken is geweest bij de medische beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de AOR leiden tot de conclusie dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische advisering ondeugdelijk is. Roelofs herinnerde zich appellant naar eigen zeggen niet en van vooringenomenheid is ook niet gebleken.
2.7. Nu appellant in beroep geen medisch-specialistische gegevens heeft ingebracht die twijfel zouden kunnen hebben veroorzaakt over de juistheid van de aan de onderhavige besluitvorming ten grondslag gelegde medische rapportage en advisering, is er ook geen aanleiding een deskundige psychiater in te schakelen voor nadere rapportage. Indien na de datum thans in geding een verslechtering in zijn gezondheidstoestand plaats heeft gevonden, kan appellant op grond daarvan altijd een nieuwe aanvraag indienen.
2.8. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat voor vernietiging van het bestreden besluit geen aanleiding bestaat. Het beroep dient ongegrond verklaard te worden.
3. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.R. Schuurman