10/5355 WIJ, 12/3298 WIJ, 12/3299 WIJ
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 22 september 2010, 10/3334 (aangevallen uitspraak)
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend (college)
Datum uitspraak: 17 juli 2012
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 24 januari 2012, LJN BV1983, een tussenuitspraak gedaan. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college bij besluit van 27 februari 2012, aangevuld op 22 mei 2012, opnieuw op de bezwaren beslist.
Namens appellant heeft P.J. Reeser bij brieven van 5 april 2012 en 30 mei 2012 zijn zienswijze naar voren gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting. Tevens is besloten de zaak te verwijzen naar de enkelvoudige kamer.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.
1. In aansluiting op de tussenuitspraak van 24 januari 2012 overweegt de Raad het volgende.
2. Het college heeft bij zijn besluiten van 27 februari 2012, zoals aangevuld op 22 mei 2012, het door de Raad geconstateerde gebrek dat aan het besluit van 15 juni 2010 (bestreden besluit) kleeft hersteld door te beoordelen of appellant in de periode van 1 oktober 2009 tot 28 december 2009 in aanmerking komt voor een inkomensvoorziening. Het college heeft hierbij het standpunt ingenomen dat appellant niet in aanmerking komt voor een inkomensvoorziening omdat hij de beschikking heeft over vermogen boven de op hem van toepassing zijnde vermogensgrens.
3. De nieuwe besluiten van 27 februari 2012 en 22 mei 2012 worden met toepassing van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb bij het geding in hoger beroep betrokken.
4. Appellant heeft in zijn zienswijzen meegedeeld dat met deze nieuwe besluiten op juiste wijze uitvoering is gegeven aan de tussenuitspraak en tegen deze besluiten geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd.
5. Onder verwijzing naar wat in de tussenuitspraak is overwogen komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen wordt het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Voorts wordt het beroep tegen de besluiten van 5 april 2012 en 22 mei 2012 ongegrond verklaard.
6. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 874,-- in beroep (een punt voor het beroepschrift en een punt voor het bijwonen van de zitting) en € 1.311,-- in hoger beroep (een punt voor het hoger beroepschrift, een punt voor het bijwonen van de zitting en tweemaal een half punt voor het geven van een zienswijze), voor verleende rechtsbijstand, derhalve in totaal € 2.185,--.
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 15 juni 2010 gegrond;
- vernietigt het besluit van 15 juni 2010;
- verklaart het beroep tegen de besluiten van 27 februari 2012 en 22 mei 2012 ongegrond;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.185,--;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 152,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2012.