ECLI:NL:CRVB:2012:BX1903
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om kwijtschelding van een openstaande vordering bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. D. van der Wal, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding van een openstaande vordering bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft vastgesteld dat het college op 30 september 2010 het verzoek van de appellant om kwijtschelding had afgewezen, en dat deze afwijzing was gehandhaafd bij een besluit op 30 november 2010. De appellant voerde aan dat zijn hoge schulden in verhouding tot zijn maandelijkse inkomsten een dringende reden vormden om van verdere invordering af te zien. De Raad heeft echter geoordeeld dat de door de appellant aangevoerde omstandigheden geen dringende reden opleveren om van invordering af te zien. De Raad wijst erop dat de appellant als schuldenaar bescherming kan inroepen van de regels over de beslagvrije voet en dat hij recht heeft op een inkomen ter hoogte van 90% van de voor hem toepasselijke bijstandsnorm.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van de appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 juli 2012.