ECLI:NL:CRVB:2012:BX1891

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5217 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijzondere bijstand en tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in financiële problemen verkeerde, had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een nieuwe huurwoning. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had echter besloten om een deel van de bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij het ontvangen geld van Plangroep op een verantwoorde manier had besteed. De Raad oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat de appellant tekortschietend besef van verantwoordelijkheid had getoond door een bedrag van € 750,-- niet te gebruiken voor het doel waarvoor het was bestemd. De appellant had in zijn bezwaar en beroep geen overtuigende onderbouwing gegeven voor zijn uitgaven en zijn gestelde precaire financiële situatie was niet aannemelijk gemaakt. De Raad bevestigde de beslissing van het college en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van verantwoord omgaan met ontvangen financiële middelen en de bevoegdheid van het college om bijstandsverlening te weigeren indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan.

Uitspraak

10/5217 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2010, 10/1029 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 17 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2012. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J. Telting.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant deelde een woning met zijn zus. Half december 2009 heeft hij een huurovereenkomst getekend voor een zelfstandige woning aan de [adres] te Amsterdam. Appellant heeft voor de daarmee gepaard gaande kosten verbonden aan onder meer eerste huur en waarborgsom bijzondere bijstand aangevraagd. Bij besluit van 18 december 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 februari 2010 (bestreden besluit), heeft het college voor die kosten bijzondere bijstand verleend tot een bedrag van in totaal € 1.532,64, waarvan € 750,-- in de vorm van een geldlening en € 782,64 om niet. Aan de besluitvorming, voor zover deze ziet op de geldlening, heeft het college, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De inkomensbeheerder van appellant, Plangroep, heeft eind november 2009 tweemaal een bedrag aan appellant uitbetaald. Deze bedragen van € 300,--, respectievelijk € 600,-- waren bestemd voor het verkrijgen van de nieuwe woning. Appellant heeft € 750,-- niet gebruikt voor het doel waarvoor hij het geld van Plangroep uitbetaald had gekregen. Hiermee heeft appellant ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid getoond voor de voorziening in het bestaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Uit de beschikbare gegevens blijkt, en dat is tussen partijen ook niet in geschil, dat appellant eind november 2009 in totaal € 900,-- van Plangroep heeft ontvangen en dat dit bedrag was bestemd voor de kosten van het verkrijgen van de nieuwe huurwoning door appellant. Vaststaat voorts dat appellant op 11 december 2009 een tweedehands wasmachine en een tweedehands koelkast heeft aangeschaft voor een bedrag van in totaal € 150,--. Het college heeft laatstgenoemd bedrag beschouwd als een verantwoorde besteding van het geld van Plangroep.
4.2. Appellant heeft aangevoerd dat hij het van Plangroep ontvangen geld op een verantwoorde wijze heeft besteed, aangezien hij dat geld heeft gebruikt voor directe en indirecte kosten met betrekking tot zijn nieuwe woning. Deze grond slaagt niet. Appellant heeft gespecificeerd noch onderbouwd om welke directe en indirecte kosten het zou gaan. Weliswaar heeft hij in bezwaar en beroep een groot aantal bonnen overgelegd van winkels als Blokker en Gamma, maar deze bonnen geven geen uitsluitsel over de besteding van het eind november 2009 door appellant ontvangen bedrag van € 900,--. Bovendien wijkt de stelling van appellant dat hij het geld van Plangroep heeft gebruikt voor directe en indirecte kosten die samenhangen met de nieuwe woning af van zijn eerdere verklaringen over de wijze waarop hij dat geld heeft besteed. Zo heeft appellant volgens de ‘Rapportage behorend bij aanvraag bijzondere bijstand’ van 18 december 2009 verklaard dat hij voor € 150,-- een tweedehands wasmachine en een tweedehands koelkast heeft gekocht en dat hij het resterende bedrag van € 750,-- heeft uitgegeven aan andere kosten die los staan van de nieuwe woning. In bezwaar en beroep heeft appellant betoogd dat hij met het bedrag van € 750,-- de huur van de kamer bij zijn zus heeft betaald en heeft voorzien in zijn levensonderhoud.
4.3. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond door van het door hem van Plangroep ontvangen geld een bedrag van € 750,-- niet te gebruiken waarvoor het was bestemd. Het college was dan ook op grond van artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB bevoegd om tot dat bedrag bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening te verlenen. De wijze waarop het college van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt is in overeenstemming met zijn beleid op dat punt.
4.4. Appellant heeft - subsidiair - aangevoerd dat er aanleiding is om in afwijking van dat beleid de bijzondere bijstand tot het bedrag van € 1.532,64 in zijn geheel om niet te toe te kennen. Hij heeft er daarbij op gewezen dat hij in een bijzonder precaire financiële situatie verkeert. Deze grond slaagt evenmin reeds omdat appellant zijn gestelde precaire financiële situatie niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.5. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2012.
(get.) W.F. Claessens.
(get.) J.T.P. Pot.
HD