Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 april 2010, 09/270 en 08/5861 (aangevallen uitspraak)
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
Datum uitspraak: 17 juli 2012
Namens appellante heeft mr. J.A.M. Berendsen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 10/2826 WWB, plaatsgevonden op 24 april 2012. Voor appellante is mr. Berendsen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.A.M. van Gerwen. In de gevoegde zaak is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is in 1988 in het huwelijk getreden met [W.]. Appellante en [W.] ontvingen sinds 1 juli 1995, in aanvulling op het pensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW) van [W.], bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Vanaf 16 november 2007 zijn appellante en [W.] uit elkaar gegaan. Sindsdien ontvangt appellante bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder en heeft [W.], in aanvulling op zijn AOW-pensioen, bijstand ontvangen naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Op 18 januari 2008 heeft [W.] bij de Sociale Verzekeringsbank (Svb) een aanvraag om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten ingediend. In dat kader is een op 14 januari 2008 door F. Chalokh, beëdigd deskundige bij de rechtbanken van Marokko, opgesteld taxatierapport alsmede een verklaring van de conservator van het grondeigendom van Casa [naam] te [plaatsnaam] overgelegd. Uit deze stukken komt naar voren dat [W.] 100% eigenaar is van een woning aan de [straatnaam] te [plaatsnaam], Marokko (grondtitel nummer [nummer]), waarvan de waarde omgerekend ongeveer € 31.000,-- bedraagt.
1.3. De Svb heeft op grond van deze gegevens een fraudemelding gedaan aan het college en de bijstand van [W.] per 1 maart 2008 beëindigd. Naar aanleiding van de fraudemelding heeft de sociale recherche het Internationaal Bureau Fraude informatie (IBF) verzocht een onderzoek in te stellen naar de rechtmatigheid van de aan [W.] en appellante verleende bijstand. In dat kader heeft de Attaché voor Sociale Zaken van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden te Rabat een onderzoek ingesteld, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een onderzoeksverslag van 12 juni 2008. Die bevindingen zijn onder meer gebaseerd op een onderzoek bij het kadaster en op een door de beëdigd taxateur bij de rechtbanken van Marokko, M.S. Zebdi, opgesteld taxatieverslag van 3 juni 2008. Uit het onderzoek komt naar voren dat [W.] sinds 20 januari 1970 in het bezit is van de onder 1.2 genoemde woning met grondtitel nummer [nummer], en dat de waarde van die woning in 2007 en 2008 omgerekend ongeveer € 210.000,-- bedraagt. De sociale recherche heeft nog nader onderzoek verricht in het kader waarvan onder meer [W.] en appellante zijn gehoord. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 24 juli 2008.
1.4. In de onderzoeksbevindingen heeft het college aanleiding gezien om, voor zover hier van belang, bij besluit van 6 augustus 2008 de aan appellante en [W.] over de periode van 1 juli 1997 tot en met 15 november 2007 verleende bijstand in te trekken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 98.801,15 (mede) van appellante terug te vorderen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat [W.] en appellante gedurende de periode van 1 juli 1997 tot en met 15 november 2007 niet correct hebben voldaan aan de in artikel 65 van de Algemene bijstandswet en artikel 17, eerste lid, van de WWB neergelegde verplichting tot het verstrekken van inlichtingen die van belang kunnen zijn voor het recht op bijstand.
1.5. Bij besluit van 24 november 2008 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 6 augustus 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het besluit van 24 november 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3.1. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten. Appellante heeft aangevoerd dat zij nooit geweten heeft dat [W.] eigenaar was van onroerend goed. Appellante is van mening dat zij naar eer en geweten aan haar verplichtingen tot het verstrekken van inlichtingen heeft voldaan en dat er geen sprake is van schending van de inlichtingenverplichting.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het standpunt van het college dat appellante en [W.] in de hier in geding zijnde periode wegens schending van de inlichtingenverplichting geen recht op bijstand hadden. Het college was bevoegd om de bijstand van appellante en [W.] met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB over de periode van 1 juli 1997 tot en met 15 november 2007 in te trekken en op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB in verbinding met artikel 59 eerste en derde lid, van de WWB mede van appellante terug te vorderen. Voor de inhoudelijke overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid volstaat de Raad hier met verwijzing naar zijn uitspraak van heden in de zaak 10/2826 WWB, in het geding tussen [W.] en het college.
4.2. De door appellante gestelde omstandigheid dat zij niet op de hoogte was van het feit dat [W.] eigenaar was van het onroerend goed leidt, wat daarvan ook zij, niet tot het oordeel dat het college van zijn bevoegdheid geen gebruik had mogen maken. Naar vaste rechtspraak (CRvB 24 augustus 2010, LJN BO4127) kunnen de in de gezinsbijstand begrepen partners zich immers niet met vrucht beroepen op onbekendheid met het handelen of nalaten van de ander.
4.3. Dit betekent dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en W.F. Claessens en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2012.