ECLI:NL:CRVB:2012:BX1634

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-190 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 15 juli 2009, waarin hem werd meegedeeld dat hij aanspraak had op een loongerelateerde WGA-uitkering, met een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van meer dan 35% maar minder dan 80%. Het Uwv had het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Raad moest beoordelen of appellant voldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Volgens vaste rechtspraak is bepalend of het resultaat dat de indiener nastreeft feitelijke betekenis kan hebben. De Raad overwoog dat, gezien de situatie van appellant, de hoogte van zijn uitkering niet zou veranderen, ongeacht de mate van arbeidsongeschiktheid, zolang deze ten minste 35% bedraagt. Dit leidde de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het procesbelang ontbrak.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en bevestigt dat een procedure niet kan worden voortgezet als het resultaat geen feitelijke betekenis heeft voor de appellant. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van griffier Z. Karekezi, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

11/190 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 december 2010, 09/8741 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Koot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M. Bonsen-Lemmers, advocaat, en het Uwv door W.H.M. Visser.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 15 juli 2009 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij vanaf 26 mei 2009 aanspraak heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Daarbij is vastgesteld dat appellant meer dan 35% maar minder dan 80% arbeidsongeschikt is. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen dat besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Ter zitting is desgevraagd namens appellant gesteld dat hij geen aanspraak maakt op een IVA-uitkering, maar op een WGA-uitkering met een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage.
4.1. De Raad ziet zich geplaatst voor de vraag of appellant, nu hij aanspraak heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zoals neergelegd in de uitspraak van 24 november 2010, LJN BO4946, en de uitspraak van 15 april 2011, LJN BQ1755) is daarvoor bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. De Raad overweegt dat het in de situatie van appellant voor de hoogte van zijn uitkering niet uitmaakt wat de mate van arbeidsongeschiktheid is, zolang deze ten minste 35% bedraagt.
4.2. De Raad is van oordeel dat het resultaat dat appellant in deze procedure nastreeft, ook indien dat tot het gevolg zou hebben dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid wordt gesteld op 80% of meer, geen feitelijke betekenis voor hem kan hebben. De hoogte van zijn uitkering zal niet wijzigen. Dit brengt met zich mee dat het hoger beroep van appellant vanwege het komen te ontvallen van het procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Raad verwijst hierbij naar zijn uitspraken van 15 april 2011, LJN BQ1755 en 15 juni 2012, LJN BW8531.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2012.
(getekend) J. Brand
(getekend) Z. Karekezi
KR