ECLI:NL:CRVB:2012:BX1632
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van studiefinanciering en gevolgen van fouten door de Minister
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, vertegenwoordigd door zijn vader, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat hem vanaf 1 juni 2009 geen recht meer gaf op studiefinanciering en dat zijn recht op een OV-kaart was vervallen. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een bezwaar dat de Minister had gehandhaafd, waarbij ook een kortlopende schuld was ontstaan. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant niet kon accepteren.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank het standpunt van de appellant op juiste wijze had beoordeeld en dat het wettelijk kader waarop het besluit van de Minister berustte correct was uiteengezet. De Raad benadrukte dat de Wet studiefinanciering 2000 de Minister de bevoegdheid geeft om gemaakte fouten ten nadele van de studerende te herstellen. De appellant stelde dat het onterecht was dat hij de gevolgen van een fout van de Minister moest ondergaan, maar de Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een herziening van het besluit in de weg stonden.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van de appellant geen doel trof. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 juli 2012, ondertekend door J. Brand en griffier J.R. Baas.