ECLI:NL:CRVB:2012:BX1626
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op studiefinanciering na verstrijken van de maximale termijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De appellant, die geen recht meer had op studiefinanciering, had zich in hoger beroep gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat zijn beroep ongegrond was. De rechtbank had geoordeeld dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap terecht had besloten dat de appellant per 1 september 2010 geen recht meer had op studiefinanciering, omdat hij de maximale termijn voor het ontvangen van studiefinanciering had overschreden.
De appellant voerde aan dat hij recht op studiefinanciering had, omdat hij in de afgelopen tien jaar geen beroep had gedaan op onderwijsfaciliteiten en dat hij zijn studie in 1999/2000 slechts kort had gevolgd. Hij stelde dat de wet op een andere manier geïnterpreteerd moest worden. De Raad oordeelde echter dat de tekst van artikel 2.13, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) duidelijk was en dat er geen grond was voor een afwijkende uitleg. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de door de appellant aangevoerde omstandigheden niet konden worden aangemerkt als uitzonderingen zoals bedoeld in artikel 11.5 van de Wsf 2000.
De Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van de appellant op juiste wijze had besproken en dat het hoger beroep geen doel trof. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 juli 2012, met J. Brand als rechter en R. Baas als griffier.