ECLI:NL:CRVB:2012:BX1596

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2839 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A. te B. tegen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 juli 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 maart 2011. De zaak betreft de herziening en terugvordering van een tegemoetkoming ingevolge de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. De Minister had op 2 juli 2009 besloten om de eerder toegekende tegemoetkoming voor het schooljaar 2008-2009 te herzien en terug te vorderen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde studieschuld van € 1.957,66, maar de Minister verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het bericht over de terugbetaling niet op rechtsgevolg was gericht.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het bericht van 6 oktober 2009 meer inhoudt dan alleen een vaststelling van de schuld, omdat ook rente verschuldigd is. Appellant stelde dat er een rechtsmiddelenclausule in het bericht was opgenomen en dat hij door een regiokantoor van de Minister was geïnformeerd dat zijn zaak opnieuw beoordeeld kon worden indien hij een bezwaarschrift zou indienen. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van 2 juli 2009, waardoor de vastgestelde schuld is komen vast te staan.

De Raad heeft overwogen dat een Bericht terugbetalen waarin een eerder vastgestelde schuld wordt herhaald, niet gericht is op rechtsgevolg en derhalve geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank en dat het hoger beroep van appellant geen doel treft. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

11/2839 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 maart 2011, 10/202 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
Datum uitspraak: 13 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. van Daalhuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2012. Voor appellant is verschenen mr. Van Daalhuizen. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M.S. Slagter.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluiten van 2 juli 2009 (Berichten Tegemoetkoming scholieren 2008, nr. 5 en 2009, nr. 3) heeft de Minister de eerder aan appellant over het schooljaar 2008-2009 toegekende tegemoetkoming ingevolge de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten herzien en teruggevorderd omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning.
1.2. Bij schrijven van 6 oktober 2009 (Bericht terugbetalen 2009) heeft de Minister aan appellant meegedeeld dat zijn studieschuld € 1.957,66 bedraagt en dat het rentepercentage voor deze schuld tot 31 december 2013 is vastgesteld op 3,58.
1.3. Het bezwaar van appellant, gericht tegen de in het schrijven van 6 oktober 2009 vastgestelde schuld, is door de Minister bij besluit van 6 januari 2010 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het Bericht terugbetalen 2009 voor wat betreft het bestaan van de schuld niet op rechtsgevolg is gericht.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Bericht van 6 oktober 2009 meer is dan slechts een vaststelling van de verschuldigdheid van de hoofdsom omdat tevens rente is verschuldigd. Voorts is erop gewezen dat onder het Bericht een rechtsmiddelenclausule is opgenomen. Tot slot is aangevoerd dat appellant bij een regiokantoor van de Minister te horen heeft gekregen dat zijn zaak opnieuw kon worden beoordeeld indien hij een bezwaarschrift zou indienen. Door het bewaar vervolgens niet-ontvankelijk te verklaren heeft de Minister gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel.
4.1. De Raad stelt vast dat niet is gebleken dat appellant tegen de besluiten van 2 juli 2009 waarbij de eerdere toekenning van een tegemoetkoming over het schooljaar 2008-2009 is herzien en waarbij het toegekende bedrag is teruggevorderd, bezwaar heeft gemaakt. Dat een bezwaarschrift is verzonden is niet aannemelijk gemaakt. De in die besluiten vastgestelde schuld is daarmee komen vast te staan. Zoals uit diverse gedingstukken naar voren komt, en zoals blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank ter zitting aldaar is bevestigd, is het – uitsluitend – (de terugbetaling van) deze schuld die appellant tot onderwerp van het geschil wenst te maken.
4.2.1. Zoals de Raad al vaker heeft overwogen, bijvoorbeeld in zijn uitspraken van 19 februari 2010, LJN BL4550, en 21 januari 2011, LJN BP17811, is een Bericht terugbetalen waarin een eerder vastgestelde schuld wordt herhaald, voor zover het die vastgestelde schuld betreft, niet gericht op rechtsgevolg. Daarmee is een Bericht terugbetalen in zoverre geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat daartegen geen bezwaar en beroep openstaan.
4.2.2. Dat een Bericht terugbetalen, voor zover het een of meer andere aspecten
– bijvoorbeeld de berekende rente – betreft, wel op rechtsgevolg is of kan zijn gericht, maakt niet dat een dergelijk Bericht dat (ook) is ten aanzien van een al eerder vastgestelde schuld. Appellant kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat indien een deel van een Bericht op rechtsgevolg is gericht, dit Bericht in zijn geheel kan worden aangevochten. Evenmin kan appellant worden gevolgd in zijn hiermee samenhangende betoog dat het Bericht in zijn geheel kan worden aangevochten omdat een rechtsmiddelenclausule is vermeld. Dit betoog miskent dat de vraag of een Bericht appellabel is moet worden beantwoord aan de hand van het toepasselijke wettelijke kader, in dit geval – onder meer – artikel 1:3 van de Awb.
4.3. Van door de Minister gewekt vertrouwen dat indiening van een bezwaarschrift tegen het Bericht terugbetalen zou leiden tot een inhoudelijke heroverweging is niet gebleken, er nog van afgezien dat de vraag of een Bericht een besluit in de zin van de Awb bevat van openbare orde is.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het oordeel van de rechtbank juist is. Het hoger beroep treft geen doel. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenvergoeding ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2012.
(getekend) J. Brand
(getekend) J.R. Baas.
CVG