ECLI:NL:CRVB:2012:BX1596
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A. te B. tegen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 juli 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 maart 2011. De zaak betreft de herziening en terugvordering van een tegemoetkoming ingevolge de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. De Minister had op 2 juli 2009 besloten om de eerder toegekende tegemoetkoming voor het schooljaar 2008-2009 te herzien en terug te vorderen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde studieschuld van € 1.957,66, maar de Minister verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het bericht over de terugbetaling niet op rechtsgevolg was gericht.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het bericht van 6 oktober 2009 meer inhoudt dan alleen een vaststelling van de schuld, omdat ook rente verschuldigd is. Appellant stelde dat er een rechtsmiddelenclausule in het bericht was opgenomen en dat hij door een regiokantoor van de Minister was geïnformeerd dat zijn zaak opnieuw beoordeeld kon worden indien hij een bezwaarschrift zou indienen. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van 2 juli 2009, waardoor de vastgestelde schuld is komen vast te staan.
De Raad heeft overwogen dat een Bericht terugbetalen waarin een eerder vastgestelde schuld wordt herhaald, niet gericht is op rechtsgevolg en derhalve geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank en dat het hoger beroep van appellant geen doel treft. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.