ECLI:NL:CRVB:2012:BX1590

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-7051 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering bij onvoldoende medische onderbouwing

In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellant, die een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80% heeft. Het bestreden besluit van het Uwv mist een deugdelijke medische onderbouwing, waardoor het niet in stand kan blijven. De Centrale Raad van Beroep heeft het Uwv opgedragen om gericht onderzoek te doen naar de toestand van appellants hart en vaten op de datum in geding, evenals de daaruit voortvloeiende beperkingen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat de discussie over de beperkingen van appellant deels betrekking heeft op zijn hart- en vaatklachten, die pas na zijn hartinfarct zijn onderkend. De Raad heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit niet voldoende is onderbouwd en dat er nader onderzoek nodig is om de situatie van appellant op de datum in geding te beoordelen. De uitspraak is gedaan op 13 juli 2012, waarbij de Raad de opdracht heeft gegeven aan het Uwv om binnen zes weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

Uitspraak

10/7051 WIA-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 december 2010, 10/580 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brauer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende, voor dit geding van belang zijnde, feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is werkzaam geweest als tolk/vertaler Arabisch.
Appellant is in 2000 slachtoffer geweest van een aanrijding. Aan deze aanrijding heeft appellant nek-, schouder- en gehoorklachten overgehouden. Ondanks deze klachten heeft hij zijn werkzaamheden, met enkele onderbrekingen, voortgezet. Ook na een aanrijding in 2007 heeft hij zijn werkzaamheden aanvankelijk hervat. Op 5 oktober 2007 is appellant (opnieuw) uitgevallen met gehoorproblemen en nekklachten.
1.2. Bij besluit van 1 september 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat appellant met ingang van 2 oktober 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Hangende bezwaar is door het Uwv geconstateerd dat een rekenfout was gemaakt bij het bepalen van de mate van appellants arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft daarom bij besluit van 25 februari 2010 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 1 september 2009 gegrond verklaard en - op basis van een nieuwe berekening - vastgesteld dat voor appellant met ingang van 2 oktober 2009 op grond van artikel 54 van de Wet WIA recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Appellant heeft in beroep, kort gezegd, aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een uitkering op grond van de inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
1.3. Op 20 november 2009 heeft appellant een hartinfarct doorgemaakt.
Op 21 november 2009 heeft hij een hartcatheterisatie en een dotterbehandeling ondergaan. Hierbij is een stent geplaatst. In januari 2010 zijn nog twee stents geplaatst. Op 2 juli 2010 heeft appellant een dubbele bypassoperatie ondergaan.
1.4. Bij besluit van 3 april 2012 heeft het Uwv de mate van appellants arbeidsongeschiktheid met ingang van 20 november 2009 gesteld op 100%. Uit de onderliggende rapportage van verzekeringsarts T.J.M. Kuiper van 13 maart 2012 komt naar voren dat het besluit appellant 100% arbeidsongeschikt te achten met name is ingegeven door het hartinfarct dat appellant heeft doorgemaakt. De hoogte van de eerder aan appellant toegekende WGA-uitkering is door het besluit van 3 april 2012 niet gewijzigd. Appellant heeft volgens mededeling ter zitting ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat hij meent in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering. Op dit bezwaar is nog niet beslist.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de aangevallen uitspraak vernietigd moet worden, omdat de rechtbank in de aangevallen uitspraak als datum van het bestreden besluit noemt 7 mei 2010, terwijl dit besluit is genomen op 25 februari 2010.
Voorts heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv aangenomen. Volgens appellant is onvoldoende rekening gehouden met zijn slechthorendheid, waardoor zijn hij ernstig beperkt is in zijn communicatiemogelijkheden, slaapproblemen als gevolg van tinnitus, hart- en vaatproblematiek en nek- en schouderklachten. Het Uwv had in zijn visie een urenbeperking moeten opnemen in verband met energetische beperkingen.
Appellant heeft aangevoerd twee van de drie geduide functies niet te kunnen uitoefenen in verband met zijn slechthorendheid en zijn energetische beperkingen.
Appellant heeft zich, net als in beroep, op het standpunt gesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid volledig en duurzaam is, zodat hij op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
3.2. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank noemt in de aangevallen uitspraak als datum van het bestreden besluit consequent 7 mei 2010. Dit is de datum waarop de rechtbank de zaak, na doorzending door de rechtbank Maastricht, ontvangen heeft. Het bestreden besluit is van 25 februari 2010.
Anders dan appellant ziet de Raad geen aanleiding om hieraan gevolgen te verbinden. Het gaat hier om een kennelijke administratieve misslag. Bij partijen heeft hierover nooit enig misverstand kunnen bestaan.
4.2.1. De discussie over de voor appellant geldende beperkingen spitst zich deels toe op zijn hart- en vaatklachten. Zoals onder 2.3 en 2.4 aangegeven heeft appellant ongeveer anderhalve maand na de datum in geding een hartinfarct doorgemaakt en zijn vervolgens enige ingrepen noodzakelijk geweest. Met ingang van de datum van zijn hartinfarct heeft het Uwv appellant volledig arbeidsongeschikt geacht. Appellant heeft in hoger beroep uiteengezet dat hij zijn op de datum in geding bestaande vermoeidheidsklachten aanvankelijk toegeschreven heeft aan slaapproblemen als gevolg van tinnitus. Pas nadat zijn hart- en vaatproblemen waren onderkend heeft hij deze toegeschreven aan die problemen. Appellant heeft daarbij gewezen op het feit dat zijn aderen dichtgeslibd bleken te zijn. In zijn visie kan dat niet van de ene op de andere dag zijn gebeurd en ligt het voor de hand dat dit ook op de datum in geding al zo was en dat zijn vermoeidheidsklachten daaruit, achteraf bezien, te verklaren waren.
4.2.2. De Raad stelt vast dat bij het onderzoek door verzekeringsarts J. van der Hart op 30 juni 2009 nog niets bekend was over hart- en vaatproblemen van appellant. Hieraan is dan ook destijds geen aandacht besteed. Het lichamelijke onderzoek heeft zich beperkt tot een onderzoek van de centrale wervelkolom en de nek- en schouderregio van appellant.
Bezwaarverzekeringsarts C.G. van der Kooij heeft op 14 december 2009 de hoorzitting in het kader van de bezwaarprocedure bijgewoond. Hij heeft kennis genomen van een brief van cardioloog dr. J.A. Kragten van 22 november 2009, waarin melding wordt gemaakt van hartinfarct, hartcatheterisatie, dotterbehandeling en het plaatsen van een stent. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen (aanvullend) lichamelijk onderzoek gedaan. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn beschouwing niet expliciet aandacht besteed aan appellants hart- en vaatproblemen, doch volstaan met de algemene opmerking dat hij de mening van appellant dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten niet deelt. De bezwaar-verzekeringsarts heeft geen extra beperkingen aangenomen en de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele mogelijkhedenlijst (FML) niet gewijzigd.
In zijn rapportage van 6 oktober 2010 heeft de bezwaarverzekeringsarts gereageerd op een brief van cardioloog dr. C. van Kerrebroeck, waarin deze aangeeft dat appellant op 2 juli 2010 een dubbele bypassoperatie heeft ondergaan. Volgens de bezwaarverzekeringsarts staat deze bypassoperatie los van het onderzoek naar de situatie op de datum in geding.
In zijn rapportage van 1 mei 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts enige kanttekeningen gemaakt bij de besluitvorming rond de mate van appellants arbeidsongeschiktheid vanaf 20 november 2011. Ook heeft de bezwaarverzekeringsarts melding gemaakt van een hervatting van zijn werkzaamheden door appellant.
4.2.3. Bekend is dat hartaandoeningen veelal met verlies aan energie gepaard gaan. In verband daarmee worden beperkingen aangenomen ten aanzien van de (fysieke) belastbaarheid. Onder omstandigheden wordt bij hartaandoeningen ook een urenbeperking op energetische gronden aangenomen. De Raad verwijst in dit verband naar de Standaard Verminderde Arbeidsduur.
Vanaf de datum van zijn hartinfarct heeft het Uwv appellant (fors) meer beperkt geacht dan voorheen en hem, op arbeidskundige gronden, als 100% arbeidsongeschikt aangemerkt.
Zonder nadere toelichting en onderliggende cardiologische gegevens valt niet in te zien waarom de onder 4.2.1 weergegeven redenering van appellant, die de Raad niet op voorhand geheel onlogisch voorkomt, onjuist zou zijn.
De Raad tekent daarbij aan dat appellant ter zitting heeft verklaard dat hij zijn werkzaamheden na zijn hartinfarct niet heeft hervat en dat zich in het dossier ook geen stukken bevinden waaruit blijkt dat dit anders ligt.
4.2.4. Uit hetgeen hiervoor onder 4.2.1, 4.2.2 en 4.2.3 is overwogen volgt dat het bestreden besluit een deugdelijke medische onderbouwing mist en daarom niet in stand kan blijven.
5. Teneinde te komen tot een finale beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen alsnog gericht onderzoek te doen naar de toestand van appellants hart en vaten op de datum in geding en eventuele daaruit voortvloeiende beperkingen. Met name dient het Uwv daarbij, in samenspraak met appellants behandelend cardiologen, na te gaan of aannemelijk is dat appellant op de datum in geding als gevolg van hart- en vaatlijden energetisch beperkt was en, zo ja, in welke mate. Het Uwv dient daarbij, gelet op de claim van appellant, ook expliciet aandacht te besteden aan het al dan niet duurzame karakter van eventuele beperkingen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad in deze tussenuitspraak heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en A.I. van der Kris en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2012.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K.E. Haan
CVG