ECLI:NL:CRVB:2012:BX1561

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1853 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar arbeidsongeschiktheid. Appellante, die sinds 1991 met gewrichtsklachten en psychische problemen uitgevallen was, ontving een WAO-uitkering. Na een herkeuring in 2007 werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 45%. In 2008 meldde appellante toegenomen gezondheidsklachten, maar het Uwv oordeelde in een besluit van 14 december 2009 dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Dordrecht verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.

Appellante stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de medische grondslag van het Uwv juist was. Zij voerde aan dat haar fibromyalgieklachten en psychische klachten waren verergerd, wat haar volledig arbeidsongeschikt maakte. De Raad overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanknopingspunten waren om de medische onderzoeken van het Uwv onzorgvuldig te achten. De Raad concludeerde dat er op basis van de beschikbare medische gegevens geen bewijs was voor toegenomen beperkingen vanaf 29 juli 2008 in vergelijking tot 30 juli 2007.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, met T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en C.C.W. Lange als leden, in aanwezigheid van griffier Z. Karekezi. De uitspraak vond plaats op 27 juni 2012.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/1853 WAO
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van
11 februari 2011, 10/1 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A. van der Made, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Made. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante is, nadat zij in 1991 was uitgevallen met gewrichtsklachten en psychische problemen, in aanmerking gebracht voor een volledige uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Na een herkeuring in 2007, en de hierop volgende besluitvorming die resulteerde in een procedure bij deze Raad (LJN: BN2488), is de WAO-uitkering per 30 juli 2007 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2.1.
Per 29 juli 2008 heeft appellante melding gedaan van toegenomen gezondheidsklachten.
2.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 14 december 2009 (bestreden besluit), opnieuw beslissend op bezwaar, bepaald dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid vanaf 29 juli 2008 in vergelijking tot 30 juli 2007 en dat de wachttijd van vier weken in de zin van artikel 39a van de WAO niet is volbracht zodat de uitkering van appellante per 26 augustus 2008 gebaseerd blijft op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35 tot 45.
3.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep nog van belang - overwogen dat het Uwv het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 14 oktober 2009, met daarin onder meer de door de primaire arts geconstateerde bevindingen, aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen, dat niet is gebleken dat dit rapport op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, noch dat dit niet concludent of inhoudelijk onjuist is. Onder verwijzing naar het aanvullend rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 9 december 2009 heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd gesteld dat er op basis van het gebruik van het medicijn Oxycontin door appellante geen indicatie bestaat om haar minder belastbaar te achten. Aan het betoog van appellant dat bij haar een GAF-score van 50 is vastgesteld, is de rechtbank onder verwijzing naar het aanvullend rapport van de bezwaarverzekeringsarts van
17 november 2010 voorbij gegaan.
4.
Appellante heeft haar hoger beroep beperkt tot de grond dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is. In de kern heeft zij aangevoerd dat met name de fibromyalgieklachten en de psychische klachten vanaf medio 2008 zijn verergerd waardoor zij volledig arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft de ernst van haar klachten onderschat en de rechtbank heeft dat niet onderkend. Zij verzoekt de Raad een psychiater te benoemen om haar klachten en beperkingen per datum in geding in kaart te brengen en tevens om bij gegrond verklaring van het hoger beroep het Uwv te veroordelen in de door haar geleden schade.
5.
De Raad overweegt als volgt.
5.1.
In dit geschil speelt de vraag of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv in het kader van artikel 39a, eerste lid, van de WAO terecht en op goede gronden is gekomen tot de conclusie dat er per 29 juli 2008 geen sprake was van toeneming van de arbeidsongeschiktheid van appellante.
5.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden om de door de (bezwaarverzekerings)artsen van het Uwv ingestelde medische onderzoeken onzorgvuldig te achten of de daarop gebaseerde conclusies onjuist te achten. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat op grond van alle over appellante beschikbare medische gegevens niet kan worden geoordeeld dat sprake is van toegenomen beperkingen vanaf 29 juli 2008 in vergelijking tot 30 juli 2007. Van een toeneming van de arbeidsongeschiktheid is reeds daarom geen sprake.
5.3.
Het enkele ervaren van meer klachten leidt op zichzelf genomen niet tot het aannemen van meer beperkingen. De door appellante ingebrachte brief van reumatoloog K.H. Han van 17 november 2010 leidt niet tot de conclusie dat ten onrechte niet meer beperkingen zijn gesteld. In zijn brief vermeldt Han weliswaar dat hij appellante in 2008 opnieuw heeft gezien “in verband met toename van klachten”, maar hij schrijft vervolgens dat zowel na onderzoek in 2005 als na onderzoek in 2008 de diagnose fibromyalgie is gesteld en dat hij over de mate van beperkingen geen uitspraken kan doen. Ook de (enkele) omstandigheid dat appellante, zoals zij in hoger beroep heeft aangevoerd, jaren lang onder behandeling is geweest van psychiater Grimm leidt op zichzelf niet tot het aannemen van beperkingen op dit vlak per
29 juli 2008. Appellante heeft in hoger beroep juist aangevoerd dat het de laatste jaren beter met haar ging. Dat beperkingen bij haar zouden kunnen terugkeren gelet op haar ziektegeschiedenis, betekent niet dat dit ook op 29 juli 2009 het geval was. Appellante heeft ook nagelaten haar stelling nader met medische stukken te onderbouwen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 9 juni 2011 terecht op het voorstaande geweest.
5.4.
Onder de hiervoor gegeven omstandigheden ziet de Raad geen aanleiding tot het inschakelen van een medische deskundige.
6.
Gelet op de overwegingen 5.1 tot en met 5.4 slaagt het hoger beroep niet. Voor het toewijzen van schadevergoeding is gelet op deze uitkomst geen plaats. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) Z. Karekezi

KR