ECLI:NL:CRVB:2012:BX1548

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6863 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had zich op 3 maart 2007 ziek gemeld vanwege knie- en psychische klachten. Het Uwv weigerde op 19 januari 2009 een WIA-uitkering, omdat appellante na de wachttijd op 28 februari 2009 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante meldde op 26 maart 2009 toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv concludeerde dat deze klachten voortkwamen uit een andere oorzaak dan de eerdere klachten. De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

De Raad overwoog dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was. De verzekeringsartsen hadden voldoende zorgvuldig onderzoek verricht en de conclusies waren goed gemotiveerd. Appellante had geen bewijs geleverd dat haar beperkingen op 27 maart 2009 groter waren dan door het Uwv was aangenomen. De Raad bevestigde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking en dat het Uwv correct was in zijn beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 juni 2012.

Uitspraak

10/6863 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 oktober 2010, 10/2425 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 27 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appelante heeft mr. drs. A.H.J. de Kort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nog nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. drs. De Kort. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft zich op 3 maart 2007 ziek gemeld voor haar werk van productiemedewerkster vanwege knieklachten en psychische klachten (spanningsklachten).
1.2. Bij besluit van 19 januari 2009 heeft het Uwv geweigerd een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan appellante toe te kennen, omdat zij na afloop van de wachttijd op 28 februari 2009 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd beschouwd in de zin van die wet. Uit de aan dit besluit ten grondslag liggende medische beoordeling volgt dat de bezwaarverzekeringsarts knie- en rugklachten heeft gediagnosticeerd. Hij heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin appellante enigszins beperkt is geacht voor kniebelastende activiteiten. Er zijn geen beperkingen vastgesteld in verband met de door appellante ervaren psychische klachten omdat psychisch onderzoek daartoe geen aanleiding gaf. De bezwaren tegen dit besluit heeft het Uwv ongegrond verklaard. Appellante heeft geen beroep ingesteld.
2.1. Per 26 maart 2009 heeft appellante zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld vanwege toegenomen psychische klachten en nekklachten.
2.2. Bij besluit van 21 december 2009 heeft het Uwv een uitkering ingevolge de Wet WIA per 27 maart 2009 (datum in geding) geweigerd omdat appellante voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Weliswaar heeft de verzekeringsarts op grond van een aanpassingsstoornis aanleiding gezien om in de FML, naast de al vastgestelde beperkingen, tevens beperkingen op te nemen in de rubrieken I en II voor psychisch belastende factoren en stresserende werkomstandigheden, maar het daarop volgend arbeidskundig onderzoek leidde na functieduiding tot een loonverlies van 26,39% en dus tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%.
2.3. Bij besluit van 4 maart 2010 (bestreden beslissing) heeft het Uwv de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. De bezwaarverzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat de psychische klachten van appellante (overspanning) zich ondanks behandeling weliswaar hebben ontwikkeld naar een depressie waarvoor per 12 oktober 2009 opname noodzakelijk is gebleken, maar dat deze klachten op datum in geding nog niet in die mate aanwezig waren. Op grond van nieuwe medische informatie over medicijngebruik van appellante heeft de bezwaarverzekeringsarts aanleiding gezien om de vastgestelde beperkingen in de FML aan te scherpen ten aanzien van persoonlijk verhoogd risico. Een urenbeperking is niet aan de orde. Bij het arbeidskundig onderzoek in de bezwaarprocedure is vervolgens het loonverlies op 27,81% gesteld. De bezwaararbeidsdeskundige heeft hieraan toegevoegd dat deze heroverweging betrekking heeft op 27 maart 2009 en dat op 12 oktober 2009 sprake is van een gewijzigde medische situatie die aanleiding geeft tot het uitvoeren van een herbeoordeling WIA.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Over de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest en dat zij zich kan verenigen met de conclusies van die artsen. Appellante heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat zij op 27 maart 2009 meer beperkt was vanwege een posttraumatisch stresssyndroom (PTTS) dan door de bezwaarverzekeringsarts is aangenomen, noch informatie in het geding gebracht waaruit volgt dat zij op die datum niet volledig inzetbaar was. Door de verzekeringsartsen is voldoende gemotiveerd waarom een urenbeperking niet aan de orde is. Voorts is bij het vaststellen van de beperkingen met het medicijngebruik van appellante rekening gehouden.
3.2. Afdoende is toegelicht dat er in de geduide functies geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellante. Wat betreft het door het Uwv gehanteerde uurloon dient te worden uitgegaan van de feitelijk verloonde uren per week. Niet is gebleken dat het Uwv is uitgegaan van een onjuist aantal verloonde uren.
4. Appellante heeft in hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. Deze komen er in de kern op neer dat appellante op 27 maart 2009 volledig arbeidsongeschikt was vanwege haar ernstige psychiatrische problematiek.
5. De Raad overweegt ter beoordeling van de aangevallen uitspraak als volgt.
5.1. Ingevolge artikel 55, eerste lid, sub c, van de WIA ontstaat alsnog recht op een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA-uitkering) met ingang van de dag dat de verzekerde gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit een andere oorzaak dan die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Uit artikel 55, derde lid, van de WIA gelezen in combinatie met artikel 54, tweede lid, van de WIA, volgt dat in deze situatie het recht op een WGA-uitkering niet later kan ingaan dan vier weken na de eerste dag na afloop van de wachttijd.
5.2. Nu appellante per 28 februari 2009 ongeschikt is geacht voor het verrichten van haar arbeid vanwege knie- en rugklachten, terwijl er geen aanleiding bestond voor het aannemen van beperkingen vanwege psychische klachten (zie 1.2), moet het ervoor worden gehouden dat haar melding op 26 maart 2009 van toegenomen arbeidsongeschiktheid vanwege (toegenomen) psychische klachten voortkomt uit een andere oorzaak dan die op grond waarvan zij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid. Dit neemt echter niet weg dat appellante, nu zij zich binnen vier weken na afloop van de wachttijd op 28 februari 2009 toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld, op grond van de bovenvermelde artikelen recht op een WGA-uitkering heeft indien zij per 27 maart 2009 gedeeltelijk arbeidsongeschikt is.
5.3. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is (zie 3.1). Ook de in hoger beroep door appellante ingebrachte informatie geven geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de (psychische) beperkingen van appellante op 27 maart 2009 heeft onderschat. Uit het toegezonden medisch dossier van huisarts D. Metz van 10 februari 2011 blijkt dat appellante op 26 maart 2009 voor het eerst is doorverwezen naar sociaalpsychiatrisch verpleegkundige T. Mutsaars vanwege depressieve klachten en dat verdere informatie over de psychische toestand van appellante dateert van na de datum in geding. Mutsaars heeft aan de huisarts gemeld dat hij appellante op 7 april 2009 heeft gezien en dat appellante depressieve klachten lijkt te ontwikkelen, hetgeen onvoldoende is voor het aannemen van een PTSS met de daaruit voortvloeiende beperkingen als door appellante gesteld per datum in geding. De in hoger beroep ingebrachte brief van 31 januari 2011 van psychiater S. Peters handelt over september 2010, toen appellante een terugval had waarbij depressieve klachten toenamen. Hij acht haar in deze periode ernstig beperkt in haar functioneren. Deze periode ziet echter op een situatie van (ruim) na de datum in geding en kan daarom niet de betekenis toekomen die appellante daaraan gehecht wil zien.
5.4. Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de functies die uiteindelijk aan de schatting ten grondslag zijn gelegd voor appellante in medisch opzicht als passend moeten worden beschouwd. De Raad onderschrijft de door de rechtbank hieraan gewijde overwegingen. Appellante heeft haar stellingen dienaangaande in hoger beroep niet nader toegelicht. Evenmin heeft appellante nog een nadere onderbouwing gegeven van haar stelling dat het Uwv haar uurloon onjuist heeft weergegeven. Deze herhaalde stellingen slagen dan ook niet.
5.5. Aangezien appellante in hoger beroep in de gelegenheid is geweest haar stellingen nader toe te lichten en te onderbouwen, valt zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, niet in te zien welk belang zij nog heeft bij een oordeel over haar stelling dat zij hiertoe in beroep niet in de gelegenheid is gesteld.
5.6. Uit de overwegingen 5.1 tot en met 5.5 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) Z. Karekezi
KR