ECLI:NL:CRVB:2012:BX0591

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4725 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WIA-uitkering en de beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een uitkering op basis van de Wet WIA aan appellante, die sinds oktober 2006 arbeidsongeschikt is door chronische nek-, arm- en schouderklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in 2008 en 2009 besluiten genomen waarin werd vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen deze besluiten ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gronden aangevoerd, maar heeft wel betoogd dat de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts onjuist is. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat de door de bezwaararbeidsdeskundige voorgehouden functies geschikt zijn voor appellante. De Raad heeft echter opgemerkt dat het Uwv pas in hoger beroep afdoende duidelijkheid heeft gegeven over de indeling van de verschillende schoonmaakfuncties, wat leidde tot een aanpassing van de schatting. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, de beslissing op bezwaar van 3 maart 2009 vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellante, die in totaal € 1.736,50 bedragen.

Uitspraak

10/4725 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2010, 09/1560 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 6 juli 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Goettsch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2011. Namens appellante is verschenen mr. Goettsch. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. E.M.C. Beijen.
Na afloop heeft de Raad vastgesteld dat het onderzoek niet volledig is geweest en is besloten tot heropening van het onderzoek. De Raad heeft het Uwv om een nadere toelichting verzocht.
Het Uwv heeft vervolgens een brief van 15 december 2011, met bijlagen, ingediend.
Vervolgens hebben respectievelijk appellante en het Uwv met nadere stukken gereageerd.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is op 9 oktober 2006 uitgevallen voor haar werk als countermedewerkster bij [werkgever] in verband met chronische nek-, arm- en schouderklachten. Bij besluit van 29 september 2008 heeft het Uwv aan appellante mede gedeeld dat er voor haar met ingang van 6 oktober 2008 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Bij besluit van 3 maart 2009 heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingediende beroep tegen het besluit van 3 maart 2009 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de rechtbank geen aanleiding ziet voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling nu de (bezwaar-)verzekeringsarts zijn oordeel afdoende heeft onderbouwd en er geen nieuwe medische stukken zijn ingediend door appellante. Voorts is overwogen, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 4 september 2009 (LJN BJ7039), dat er voor de verzekeringsarts geen bijzondere motiveringsplicht geldt ten aanzien van de door hem opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) indien deze afwijkt van de door een bedrijfsarts opgestelde FML. De rechtbank acht ten slotte afdoende onderbouwd dat de door de bezwaararbeidsdeskundige voorgehouden functies geschikt zijn te achten voor appellante.
2. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts onjuist is, gelet op het oordeel van de bedrijfsarts dat zij zelfs niet geschikt was om 16 uur per week aangepast eigen werk te doen, welk oordeel door de bedrijfsarts nader is uitgewerkt in een FML. Er zijn onverklaarbaar grote verschillen tussen de FML van de bedrijfsarts en die van de bezwaarverzekeringsarts. Verder zijn de voorgehouden functies te zwaar. De functie bezorger pakketten is niet geschikt in verband met werkzaamheden in de kou en de zware belasting op armen/schouders. Bovendien zijn verschillende schoonmaakfuncties geduid onder SBC-codes 111332 en 111334 die in feite vergelijkbare werkzaamheden inhouden en daarom onder 1 SBC-code zouden moeten vallen, waardoor er te weinig verschillende functies zijn voorgehouden.
3.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de (bezwaar-)verzekeringsarts. Nu appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd noch een nadere medische onderbouwing heeft ingediend stelt de Raad zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank terzake en maakt deze tot de zijne.
3.3. Ten aanzien van de voorgehouden functies overweegt de Raad het volgende. De arbeidsdeskundige heeft de volgende functies gebruikt voor de schatting: medewerker schoonmaak A en medewerker schoonmaakdienst (SBC-code 111333: huishoudelijk medewerker), room attendant (SBC-code 111332: schoonmaker hotel), schoonmaker algemeen (SBC-code 111334: huishoudelijk medewerker gebouwen), Daarnaast is de reservefunctie chauffeur-besteller (SBC-code 111230: bezorger pakketten, tijdschriften ed) geselecteerd. De schatting is na bezwaar door de bezwaararbeidsdeskundige gehandhaafd en vormde de grondslag van de beslissing op bezwaar van 3 maart 2009. In eerste aanleg is de bezwaararbeidsdeskundige bij rapportage van 26 mei 2010 hierop teruggekomen en is vastgesteld dat de functie medewerker schoonmaak A feitelijk thuis hoort onder SBC-code 111332 in plaats van onder SBC-code 111333. Hij heeft de schatting vervolgens aangepast en gebaseerd op de functies room attendant en medewerker schoonmaak A (SBC-code 111332), schoonmaker algemeen (SBC-code 111334) en chauffeur-besteller (SBC-code 111230), waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage onder de 35 blijft en de beslissing op bezwaar wordt gehandhaafd. In hoger beroep heeft uiteindelijk, na een vraagstelling van de Raad op dit punt, door de bezwaararbeidsdeskundige wederom een aanpassing van de arbeidskundige grondslag plaatsgevonden bij rapportage van 15 december 2011, met als bijlage een notitie van de stafarbeidsdeskundig analist D. Vermeulen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft, na overleg met Vermeulen, nu vastgesteld dat de functie medewerker schoonmaak A thuis hoort onder SBC-code 111334 in plaats van onder SBC-codes 111332 of 111333. Hij heeft besloten om de functie medewerker schoonmaak A niet langer bij de schatting te betrekken. De schatting wordt dan gebaseerd op de functies room attendant (SBC-code 111332), schoonmaker algemeen (SBC-code 111334) en chauffeur/besteller (SBC-code 111230), waarbij de resterende verdiencapaciteit ongewijzigd blijft en het arbeidsongeschiktheidspercentage derhalve onveranderd minder dan 35 blijft. Ten aanzien van de schoonmaakfuncties van room attendant en schoonmaker algemeen heeft Vermeulen een uitgebreide toelichting gegeven waarom hier sprake is van verschillende schoonmaakfuncties, die terecht zijn ingedeeld in de twee verschillende SBC-codes 111332 en 111334. Hierbij heeft hij de indeling van functies in de verschillende SBC-codes toegelicht. Hij is hierbij uitgebreid ingegaan op het criterium dat functies minimaal 65% gelijk moeten zijn om onder dezelfde SBC-code te worden geclassificeerd, waarbij moet worden gekeken naar vier criteria: het niveau van de benodigde bekwaamheden, de hoofdrichting van de benodigde bekwaamheden, de richting van de benodigde bekwaamheden en als laatste naar de werksoorten en het karakter van de arbeid. Voor de bovengenoemde schoonmaakfuncties liggen de verschillen volgens Vermeulen op het vlak van de werksoorten en het karakter van de arbeid.
3.4. De Raad is van oordeel dat het schuiven door de bezwaararbeidsdeskundige met de functie medewerker schoonmaak A weliswaar voor verwarring heeft gezorgd maar dat uiteindelijk door de bezwaararbeidsdeskundige en de stafarbeidsdeskundig analist Vermeulen afdoende is gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde schoonmaakfuncties van room attendant en schoonmaker algemeen in twee afzonderlijke SBC-codes 111332 en 111334 thuis horen. Vermeulen heeft toegelicht dat het onderscheid tussen deze SBC-codes is gelegen in het verschil in het direct contact met de cliënten en/of patiënten en het verschil in karakter van de werkzaamheden, werkomgeving en afwisseling van werkzaamheden. Bij code 111334 (schoonmaker algemeen) gaat het om het seriematig schoonmaken van bureau’s en dergelijke in (kantoor-)ruimtes buiten werktijden, waarbij er geen of weinig contact is met in het gebouw werkzame personeel/bewoners, terwijl het bij code 111332 (room attendant) gaat om huishoudelijk werk met een relatief grote variatie, in een huiselijke omgeving zonder dat er inhoudelijk contact is met de (tijdelijke) bewoners. De Raad acht hiermee afdoende onderbouwd dat sprake is van 65% of meer van elkaar verschillende schoonmaakfuncties en acht indeling in de twee afzonderlijke SBC-codes gerechtvaardigd. Voorts is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat de geschiktheid van de voorgehouden functies van room attendant, schoonmaker algemeen en chauffeur/besteller voor appellante afdoende is toegelicht door de bezwaararbeidsdeskundige bij de rapportage van 23 februari 2009. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het Uwv, gelet op de motivering in de rapportage van 15 december 2011, appellante destijds terecht een uitkering ingevolge de Wet WIA heeft geweigerd.
3.5. Nu het Uwv echter pas in hoger beroep afdoende duidelijkheid heeft gegeven inzake de indeling van de verschillende schoonmaakfuncties en vervolgens de schatting heeft aangepast, ziet de Raad aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen. De beslissing op bezwaar van 3 maart 2009 dient eveneens te worden vernietigd, waarbij de rechtsgevolgen in stand dienen te blijven.
3.6. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep, welke kosten, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, worden begroot op € 644,- wegens kosten aan verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 1.092,50 wegens kosten aan verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.736,50. Gelet op de in beroep en in hoger beroep afgegeven toevoegingen op grond van de Wet op de Rechtsbijstand dient het bedrag van € 1.736,50 te worden betaald aan de griffier van de Raad.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt de beslissing op bezwaar van 3 maart 2009 en bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellante van een bedrag van € 1.736,50 wegens proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, welk bedrag dient te worden betaald aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv een bedrag van in totaal € 152,- aan appellante vergoedt in verband met door haar betaalde griffierechten in eerste aanleg en in hoger beroep.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2012.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) Z. Karekezi
NW