Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2011, 11/591 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 3 juli 2012
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 5 juni 2012. Partijen zijn, het college met bericht, niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 12 oktober 2010 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor, voor zover thans nog van belang, inrichtingskosten en kosten van duurzame gebruiksgoederen.
1.2. Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 10 november 2010 afgewezen.
1.3. Bij besluit van 13 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 10 november 2010 ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat kosten voor woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen in beginsel moeten worden betaald door vooraf te sparen of door achteraf gespreid te betalen en dat in het geval van appellant geen sprake is van een bijzondere situatie om bijzondere bijstand te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep tegen deze uitspraak aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die verlening van bijzondere bijstand rechtvaardigen. Hij is vanwege psychische klachten in financiële problemen geraakt en beschikt om die reden ook niet meer over alle noodzakelijke (medische) documenten ter staving van zijn stellingen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand, voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2. De kosten van woninginrichting en van duurzame gebruiksgoederen behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk,
tenzij sprake is van uit bijzondere individuele omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan.
4.3. Niet in geschil is dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd zich voordoen en noodzakelijk zijn.
4.4. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die tot verlening van bijzondere bijstand voor de onderhavige kosten dient te leiden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de psychische problemen niet met stukken zijn onderbouwd. Het betoog van appellant dat het ontbreken van stukken hem niet kan worden tegengeworpen omdat juist zijn psychische gesteldheid ertoe heeft bijgedragen dat hij niet meer over alle noodzakelijke (medische) documenten beschikt, slaagt niet. Appellant had immers bewijzen van zijn medische gesteldheid en behandeling kunnen opvragen bij artsen dan wel ziekenhuizen.
4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2012.