ECLI:NL:CRVB:2012:BX0195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2001 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor liposuctie op basis van voorliggende voorzieningen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2012 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een liposuctie door het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage. De appellante had in 2009 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, die door het college op 8 mei 2009 werd afgewezen. Het college stelde dat de zorgverzekeraar de voorliggende voorziening was en dat de kosten van liposuctie in de specifieke situatie van appellante niet noodzakelijk waren. De zorgverzekeraar had de aanvraag om vergoeding van de liposuctie afgewezen, omdat deze niet voldeed aan de voorwaarden van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en het Besluit zorgverzekering.

De Raad overwoog dat de Zvw en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in beginsel als voorliggende, toereikende en passende voorzieningen worden beschouwd voor (para)medische zorg. De kosten van liposuctie worden niet vergoed, tenzij er sprake is van correctie van afwijkingen in het uiterlijk die gepaard gaan met aantoonbare lichamelijke functiestoornissen. In dit geval was er geen sprake van een dergelijke noodzaak, en de zorgverzekeraar had een afzonderlijke beslissing genomen over de noodzaak van de behandeling.

De Raad concludeerde dat er voor het college geen ruimte was om de gevraagde bijzondere bijstand toe te kennen, en dat artikel 15 van de Wet werk en bijstand (WWB) in de weg stond aan de toekenning van bijzondere bijstand. De uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De Raad oordeelde dat de aanvraag om bijzondere bijstand terecht was afgewezen, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/2001 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 maart 2010, 09/6519 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te ’s-Gravenhage (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
Datum uitspraak 3 juli 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 17 april 2012, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 8 mei 2009 heeft het college de aanvraag van appellante voor bijzondere bijstand voor de kosten van een liposuctie afgewezen.
1.2. Bij besluit van 7 september 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 8 mei 2009 ongegrond verklaard. Aan dat besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat voor de kosten van een liposuctie de zorgverzekeraar de voorliggende voorziening is. De zorgverzekeraar heeft het verzoek om vergoeding van de kosten van een liposuctie afgewezen omdat liposuctie in de specifieke situatie van appellante niet noodzakelijk wordt geacht, en voor de toepassing van de Wet werk en bijstand (WWB) dient het college zich daarbij aan te sluiten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat, nu de gevraagde kosten niet behoren tot het zorgpakket van de zorgverzekering, in het onderhavige geval geen sprake is van een voorliggende voorziening. Dat betekent dat het college de aanvraag inhoudelijk in behandeling had moeten nemen en had moeten voorleggen aan haar medisch adviseur.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Voorts heeft gelet op artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB, die wet geen functie indien binnen de voorliggende voorziening een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van bepaalde kostensoorten in het algemeen of in een specifieke situatie. Indien binnen de voorliggende voorziening het gevraagde in het algemeen of in een specifieke situatie niet noodzakelijk is geacht, dient daarbij voor de toepassing van de WWB te worden aangesloten.
4.2. Op 1 januari 2006 is in werking getreden het op de Zorgverzekeringswet (Zvw) gebaseerde Besluit zorgverzekering. Op grond van artikel 2.4, eerste lid, sub b, onder 1 en 2, van het Besluit zorgverzekering valt behandeling van plastisch-chirurgische aard slechts onder de zorg indien die strekt tot correctie van afwijkingen in het uiterlijk die gepaard gaan met aantoonbare lichamelijke functiestoornissen en verminkingen die het gevolg zijn van een ziekte, ongeval of geneeskundige verrichting.
4.3. Voor de kosten van (para)medische zorg worden de Zvw en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in beginsel als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen beschouwd. De kosten van een liposuctie - ook wel dermolipectomie genoemd - worden, zo volgt uit 4.2, niet vergoed op basis van het Besluit zorgverzekering in het geval geen sprake is van correctie van afwijkingen als hiervoor beschreven.
Hieraan ligt een bewuste keuze over de noodzakelijkheid van de voorziening ten grondslag. Voorts is in dit specifieke geval door de zorgverzekeraar een afzonderlijke beslissing genomen over de noodzaak van de behandeling en de vergoeding daarvan. Dit betekent dat er voor het college in beginsel geen ruimte is om de gevraagde bijzondere bijstand toe te kennen. Artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB staat daarom in de weg aan toekenning van bijzondere bijstand in de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft gevraagd. Dat, zoals appellante nog heeft aangevoerd, haar plastisch chirurg heeft geadviseerd tot het verrichten van een dermolipectomie van de dijbenen maakt niet dat tot vergoeding van deze kosten moet worden overgegaan.
4.4. Nu de aanvraag om bijzondere bijstand terecht is afgewezen op de grond dat sprake is van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de WWB, behoeft de beroepsgrond dat de aanvraag inhoudelijk beoordeeld had moeten worden geen bespreking meer.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2012.
(get.) C. van Viegen.
(get.) V.C. Hartkamp.
HD