ECLI:NL:CRVB:2012:BX0102

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/3455 WIA + 11/4437 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de geschiktheid van functies voor appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvolledig of onjuist was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten.

De Raad overwoog dat de functies die aan het besluit van het Uwv ten grondslag lagen, geen overschrijdingen vertoonden van de voor appellant vastgestelde beperkingen in zijn belastbaarheid. Dit betekende dat de functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad merkte op dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische stukken had ingediend die zijn standpunt konden onderbouwen. De eerdere bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, die rekening had gehouden met informatie van de huisarts en revalidatiearts, werden door de Raad onderschreven.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat het beroep tegen het besluit van 21 juli 2011 ongegrond werd verklaard. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 28 oktober 2008 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat het verlies aan verdiencapaciteit was vastgesteld op minder dan 35%. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/3455 WIA, 11/4437 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 mei 2011, 10/1543 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 27 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. de Graaf hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een nieuwe beslissing op bezwaar, gedateerd 21 juli 2011, ingezonden.
Namens appellant heeft mr. A.A.M. Broos, advocaat, de gronden van het hoger beroep ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2012. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J. Loogman.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 15 februari 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit dat er voor appellant per 28 oktober 2008 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen.
2.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd niet tot het oordeel leidt dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke medische grondslag. Naar het oordeel van de rechtbank is met de vastgestelde beperkingen recht gedaan aan de gezondheidssituatie van appellant.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd omdat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies een zogenoemde actualiseringsdatum hebben van na 28 oktober 2008.
3. Appellant is in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank gegeven oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellant heeft gesteld dat er onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen die hij ondervindt als gevolg van:
- pijn aan en stijfheid van de gewrichten in zijn handen, schouders en knieën;
- rugklachten;
- vermoeidheid, vergeetachtigheid en prikkelbaarheid en
- concentratieproblemen.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn beperkingen ten opzichte van 17 september 2007 meer zijn toegenomen dan door het Uwv is aangenomen.
4.1. De door appellant in hoger beroep ingediende gronden zijn in essentie een herhaling van de bij de rechtbank ingediende gronden. De rechtbank heeft deze gronden op juiste wijze besproken en beoordeeld. Ook de Raad ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek waarop het bestreden besluit berust onvolledig of onjuist is. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 29 januari 2010 volgt dat deze arts rekening heeft gehouden met de informatie omtrent appellant afkomstig van zijn huisarts en de hem behandelende revalidatiearts. Ook in hoger beroep heeft appellant geen stukken afkomstig van een medicus ingediend die steun bieden voor zijn opvatting als is weergegeven in overweging 3. De Raad wijst erop dat ook de appellant voorheen behandelende reumatoloog heeft gemeld dat het laboratoriumonderzoek en de gemaakte foto’s geen afwijkingen laten zien.
4.2. De gronden van hoger beroep van appellant treffen mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5.1. Met de nieuwe beslissing op bezwaar van 21 juli 2011 heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de bij de aangevallen uitspraak ter zake gegeven opdracht. Bij dit besluit heeft het Uwv wederom gehandhaafd zijn besluit dat er voor appellant per 28 oktober 2008 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv heeft zijn besluit doen steunen op de overweging dat het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op minder dan 35%. Met dit besluit is mitsdien niet tegemoet gekomen aan appellant, zodat de Raad het besluit in de procedure dient te betrekken.
5.2. Aan de functies die aan het besluit van 21 juli 2011 ten grondslag zijn gelegd kleeft niet het door de rechtbank in de aangevallen uitspraak geconstateerde gebrek. In de functies komen voorts geen overschrijdingen voor van de voor appellant vastgestelde beperkingen in zijn belastbaarheid, zodat deze functies voor hem in medisch opzicht geschikt zijn. Met deze functies kan appellant - naar door appellant ook niet is bestreden - een zodanig inkomen verwerven dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
6.1. Het beroep tegen het besluit van 21 juli 2011 dient mitsdien ongegrond te worden verklaard.
6.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 21 juli 2011 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) Z. Karekezi
JL