ECLI:NL:CRVB:2012:BX0098

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3629 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid onder de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WGA-uitkering aan appellante, die eerder een WAO-uitkering ontving. Appellante had zich op 15 oktober 1999 arbeidsongeschikt gemeld met polsklachten en zwangerschapsgerelateerde rugklachten. Het Uwv had haar per 13 oktober 2000 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering, maar deze werd op 18 mei 2001 ingetrokken omdat er geen verlies aan verdiencapaciteit meer was. Appellante heeft vervolgens op 17 juli 2006 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, die door het Uwv werd goedgekeurd met ingang van 25 oktober 2006.

De rechtbank 's-Hertogenbosch had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellante niet onder het toepassingsbereik van artikel 43a van de WAO viel. De Raad concludeerde dat het Uwv bij de beoordeling van de klachten van appellante voldoende rekening had gehouden met haar beperkingen. Appellante had in hoger beroep onvoldoende nieuwe argumenten aangedragen om tot een ander oordeel te komen.

De Raad bevestigde dat appellante, rekening houdend met haar functionele mogelijkheden, in staat was om de haar voorgehouden functies te vervullen. Aangezien appellante niet voldeed aan de criteria voor een IVA-uitkering, werd haar WGA-uitkering terecht toegekend. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor vergoeding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

11/3629 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 mei 2011, 07/1415 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 27 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.H.M.M. Kusters hoger beroep ingesteld.
Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft onder toezending van een rapport van een bezwaarverzekeringsarts een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2012. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. M.M. van Kralingen - Haanstra, advocaat. Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.
OVERWEGINGEN
1. Appellante is op 15 oktober 1999 uitgevallen met polsklachten en zwangerschapsgerelateerde rugklachten. Het Uwv heeft appellante per 13 oktober 2000 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 18 mei 2001 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 21 mei 2001 ingetrokken omdat er geen verlies aan verdiencapaciteit voor appellante resteerde. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
2. Op 3 november 2004 heeft appellante zich, terwijl zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, arbeidsongeschikt gemeld. Op 17 juli 2006 heeft zij een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ingediend. Bij besluit van 24 oktober 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 25 oktober 2006 op grond van de Wet WIA recht is ontstaan op een WGA-uitkering. Bij beslissing op bezwaar van 15 maart 2007 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, zij het onder het in stand laten van de rechtsgevolgen, dit omdat het bestreden besluit eerst in de fase van beroep van een juiste medische en arbeidskundige grondslag is voorzien. Voorts heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat hetgeen door appellante is aangevoerd niet kan leiden tot de conclusie dat er sprake is van een Ambersituatie als bedoeld in artikel 43a van de WAO. Ook heeft appellante onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij vanwege medische noodzaak voorafgaand aan 3 november 2004 minder is gaan werken. De rechtbank heeft overwogen dat uit de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts, in voldoende mate blijkt dat de medische beperkingen van appellante tot het verrichten van arbeid niet zijn onderschat en dat met inachtneming van deze medische beperkingen appellante in staat moet worden geacht de functies te vervullen die op grond van het onderzoek als voor haar geschikte arbeidsmogelijkheden zijn geselecteerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv de bij appellante op en na 25 oktober 2006 bestaande mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 35 tot 80%.
4. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met de aangevallen uitspraak omdat zij van mening is dat zij al eerder arbeidsongeschikt is geworden dan op de datum waarvan het Uwv is uitgegaan in het bestreden besluit en dat zij moet worden beschouwd als een zogenoemde medische afzakker. Appellante heeft gesteld dat er sprake is van een toename van de beperkingen in verband waarmee zij tot 21 mei 2001 een WAO-uitkering heeft ontvangen. Appellante meent aanspraak te hebben op een WAO-uitkering. Tenslotte heeft appellante naar voren gebracht dat mocht het Uwv haar op goede gronden geen WAO-uitkering hebben toegekend, zij dan van mening is dat zij per 25 oktober 2006 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling van de aangevallen uitspraak.
5.1. De rechtbank is er terecht van uitgegaan dat bij de beoordeling van een aanvraag om een Wet WIA-uitkering de vraag kan rijzen of zich wellicht een situatie voordoet als bedoeld in artikel 43a van de WAO, in welk geval de verzekerde aanspraak maakt op heropening van de aan hem eerder toegekende WAO-uitkering, zie de uitspraken van 27 februari 2009, LJN BH4581 en 5 juni 2009, LJN BI7698.
5.2. Bij de toepassing van artikel 43a van de WAO dient te worden bezien of de ontstane arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid welke bestond voorafgaande aan de dag met ingang waarvan de WAO-uitkering van appellante is ingetrokken, zie de uitspraak van 20 juli 2001, LJN AE4768. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot het bepaalde in artikel 43a van de WAO bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten. De rechtbank heeft gemotiveerd overwogen waarom appellante niet valt onder het toepassingsbereik van artikel 43a. De Raad onderschrijft de in 3 samengevatte overwegingen van de rechtbank.
5.3. Ook met de gegevens die in de bijlagen bij de brief van appellante van 17 februari 2012 zijn opgenomen heeft appellante naar het oordeel van de Raad niet aannemelijk gemaakt dat zij al voorafgaand aan 3 november 2004 om medische redenen minder is gaan werken en dat zij als een zogenoemde medische afzakker is aan te merken.
5.4. Niet in geschil is dat appellante in ieder geval recht heeft op een WGA-uitkering. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank met juistheid tot het oordeel is gekomen dat appelante niet moet worden geacht volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn, zodat appellante op grond van artikel 47 van de Wet WIA geen recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
5.4.1. Het Uwv is er vanuit gegaan dat appellante per 25 oktober 2006 gedurende 4 uur per dag, energetisch lichte werkzaamheden kan verrichten onder klimatologisch gunstige omstandigheden, zonder deadlines en productiepieken in werk zonder hoog handelingstempo.
5.4.2. Gelet op de bekende medische en andere gegevens omtrent appellante, is de Raad met de rechtbank, van oordeel dat het Uwv bij de beoordeling van de klachten van appellante in voldoende mate rekening heeft gehouden met de voor haar geldende beperkingen bij het vaststellen van de Functionele Mogelijkheden Lijst. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd biedt onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen of tot het instellen van een nader medisch onderzoek.
5.4.3. Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellante, rekening houdend met de vastgestelde functionele mogelijkheden, in staat moet worden geacht om op en na 25 oktober 2006 de haar voorgehouden functies te vervullen.
5.5. Nu eerst voor een IVA-uitkering in aanmerking kan worden gekomen indien de verzekerde zowel volledig als duurzaam arbeidsongeschikt is, en aan die eis door appellante niet wordt voldaan omdat zij met de voor haar geldende beperkingen nog benutbare mogelijkheden heeft op de arbeidsmarkt is haar op goede gronden een WGA-uitkering toegekend en niet een IVA-uitkering.
5.6. Uit hetgeen is overwogen in 5.1 tot en met 5.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7. Voor vergoeding van schade als door appellante verzocht is ingevolge artikel 8:73, eerste lid van de Awb in dit geval geen plaats, zodat de Raad dit verzoek afwijst.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) Z. Karekezi
KR