ECLI:NL:CRVB:2012:BW9935

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1073 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een Wet WIA-uitkering na beoordeling van medische klachten en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft appellante, een voormalige schoonmaakster, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van een Wet WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante was op 5 december 2006 uitgevallen door rug- en schouderklachten. Na een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts W.F. Groen vastgesteld dat appellante aspecifieke klachten van het bewegingsapparaat had, maar dat deze klachten haar belastbaarheid niet overschreden. De arbeidsdeskundige R. Reijchard concludeerde dat appellante niet meer geschikt was voor haar eigen werk, maar nog wel voor andere functies, wat leidde tot de conclusie dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv heeft appellante op 8 juli 2009 meegedeeld dat zij geen recht had op een WIA-uitkering.

Appellante heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. In beroep heeft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit bevestigd, maar het Uwv werd opgedragen om de geschiktheid van de geselecteerde functies beter te motiveren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Appellante ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij zij dezelfde gronden aanvoerde als eerder in de procedure.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 29 juni 2012 geoordeeld dat de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben gedaan naar de klachten van appellante. De Raad concludeerde dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet voor onjuist kon worden gehouden en dat de belastbaarheid van appellante niet werd overschreden door de aan schatting ten grondslag gelegde functies. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/1073 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 januari 2011, 09/9164 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.S. Pot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2012, waar appellante, met voorafgaande kennisgeving, niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
OVERWEGINGEN
1. Appellante is schoonmaakster geweest en is op 5 december 2006 uitgevallen wegens rug- en schouderklachten. In verband met het volbrengen van de wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In dat kader is appellante onderzocht door de verzekeringsarts W.F. Groen, die in zijn rapport van 29 april 2009 heeft vastgesteld dat er bij appellante sprake is van aspecifieke klachten van het bewegingsapparaat, spanningsklachten en somatisatie. Op basis van de uit deze klachten als aannemelijk voortvloeiende beperkingen heeft hij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Vervolgens is de arbeidsdeskundige R. Reijchard in zijn rapport van 19 mei 2009 tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk maar nog wel voor een viertal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij berekend dat er geen verlies aan verdienvermogen was. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv appellante bij besluit 8 juli 2009 meegedeeld dat zij geen recht heeft op een Wet WIA-uitkering omdat zij met ingang van 24 maart 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
2.1. In bezwaar heeft appellante gesteld dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar haar lichamelijke klachten en dat zij meer beperkingen heeft dan door het Uwv zijn aangenomen. Ter ondersteuning van dit laatste standpunt heeft zij een verklaring van haar huisarts en haar behandelend orthopedisch chirurg overgelegd. Voorts heeft zij gesteld dat de voor haar geselecteerde functies niet geschikt voor haar zijn.
2.2. De bezwaarverzekeringsarts S.M. Lustenhouwer heeft, nadat zij appellante eveneens had onderzocht en nog informatie bij de huisarts had opgevraagd, in haar rapport van 19 november 2009 te kennen gegeven dat zij zich kan verenigen met de voor appellante door verzekeringsarts Groen vastgestelde belastbaarheid. Nadat de bezwaararbeidsdeskundige
M.B. Thür-Emmerich op 23 november 2009 rapport had uitgebracht, heeft het Uwv bij besluit van 24 november 2009 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
3.1. In beroep heeft appellante wederom gesteld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest.
3.2. Nadat de rechtbank de zaak op de zitting had behandeld, heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak geschorst.
3.3. Vervolgens heeft het Uwv desgevraagd de geschiktheid van de geselecteerde functies nader gemotiveerd door middel van een rapport van bezwaararbeidsdeskundige Thür-Emmerich van 23 september 2010.
3.4. Op het door appellante in beroep overgelegde rapport van de GGD Hollands Midden heeft bezwaarverzekeringsarts Lustenhouwer gereageerd met een rapport van 11 november 2010.
4. De rechtbank heeft zich in de aangevallen uitspraak kunnen verenigen met de medische grondslag van het bestreden besluit. De omstandigheid dat het Uwv pas in beroep de geschiktheid van de geselecteerde functies afdoende heeft gemotiveerd is voor de rechtbank aanleiding geweest om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. Aangezien de rechtbank van oordeel was dat met het rapport van 23 september 2010 van Thür-Emmerich de geschiktheid van de functies alsnog in voldoende mate was aangetoond, heeft de rechtbank aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
5. Appellante heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Daarbij heeft zij in essentie dezelfde gronden naar voren gebracht als eerder in de procedure.
6. De Raad overweegt als volgt.
6.1. Naar het oordeel van de Raad hebben de (bezwaar)verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Daarbij heeft de Raad in overweging genomen dat appellante zowel door verzekeringsarts Groen als door bezwaarverzekeringsarts Lustenhouwer is onderzocht en dat deze artsen bij hun onderzoeken de beschikking hebben gehad over informatie uit de behandelende sector en ook met deze informatie rekening hebben gehouden. Voorts is de Raad op grond van de beschikbare medische gegevens niet tot de conclusie kunnen komen dat de beperkingen van appellante door deze verzekeringsartsen zijn onderschat. Uit de verklaring van de huisarts van 8 november 2009 dat er bij appellante op 12 maart 2009 tevens sprake is geweest van een forse excarcebatie van haar astma volgt niet dat deze tijdelijke klachten de bezwaarverzekeringsarts aanleiding hadden moeten geven aanvullende beperkingen aan te nemen. De Raad kan zich eveneens verenigen met het door Lustenhouwer ingenomen standpunt dat de door appellante in de loop van de procedure ingebrachte medische informatie ook overigens geen aanleiding vormt om meer beperkingen aan te nemen. Gelet op het vorenstaande is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de medische grondslag van het bestreden niet voor onjuist kan worden gehouden.
6.2. Aangezien de Raad tevens van oordeel is dat in de aan schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden, dient de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en H.J. Simon en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2012.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) L. van Eijndthoven
TM