ECLI:NL:CRVB:2012:BW9862
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten van het bestaan
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Groningen. De appellante, een gescheiden vrouw, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten die voortvloeiden uit de terugkomst van haar minderjarige zoon, die onverwacht bij haar was ingetrokken. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Pekela, omdat de kosten als algemene noodzakelijke kosten van het bestaan werden beschouwd, die niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De appellante voerde aan dat zij door de terugkomst van haar zoon in een bijzondere situatie verkeerde en dat het college het gelijkheidsbeginsel had geschonden door geen bijzondere bijstand te verlenen.
De Raad overwoog dat de kosten die de appellante had gemaakt voor de terugkomst van haar zoon, zoals een bed en beddengoed, in beginsel uit haar inkomen moesten worden bestreden. De Raad stelde vast dat de appellante had kunnen reserveren of een lening had kunnen aanvragen bij de Volkskredietbank, maar dat zij ervoor had gekozen dit niet te doen. De Raad concludeerde dat de enkele omstandigheid dat de appellante niet had kunnen reserveren, niet betekende dat zij de kosten niet uit haar inkomen kon voldoen. Bovendien was de situatie van de appellante niet vergelijkbaar met die van gezinshereniging zoals geregeld in de Vreemdelingenwet 2000.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de toekenning van bijzondere bijstand rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, met K.E. Haan als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.