ECLI:NL:CRVB:2012:BW9862

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-5489 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten van het bestaan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Groningen. De appellante, een gescheiden vrouw, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten die voortvloeiden uit de terugkomst van haar minderjarige zoon, die onverwacht bij haar was ingetrokken. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Pekela, omdat de kosten als algemene noodzakelijke kosten van het bestaan werden beschouwd, die niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De appellante voerde aan dat zij door de terugkomst van haar zoon in een bijzondere situatie verkeerde en dat het college het gelijkheidsbeginsel had geschonden door geen bijzondere bijstand te verlenen.

De Raad overwoog dat de kosten die de appellante had gemaakt voor de terugkomst van haar zoon, zoals een bed en beddengoed, in beginsel uit haar inkomen moesten worden bestreden. De Raad stelde vast dat de appellante had kunnen reserveren of een lening had kunnen aanvragen bij de Volkskredietbank, maar dat zij ervoor had gekozen dit niet te doen. De Raad concludeerde dat de enkele omstandigheid dat de appellante niet had kunnen reserveren, niet betekende dat zij de kosten niet uit haar inkomen kon voldoen. Bovendien was de situatie van de appellante niet vergelijkbaar met die van gezinshereniging zoals geregeld in de Vreemdelingenwet 2000.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de toekenning van bijzondere bijstand rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, met K.E. Haan als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

11/5489 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 4 augustus 2011, 11/288 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Pekela (college)
Datum uitspraak 26 juni 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.M. Staal-Olislaegers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2012. Voor appellante is mr. Staal-Olislaegers verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is gescheiden. Haar minderjarige zoon [naam zoon], die jarenlang bij de ex-echtgenoot van appellante heeft gewoond, is half december 2009 onverwacht bij appellante ingetrokken. In verband daarmee heeft appellante op 12 januari 2010 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor alle kosten die voortvloeien uit de terugkomst van de zoon.
1.2. Bij besluit van 15 februari 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 december 2010 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen op de grond, samengevat, dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd algemene noodzakelijke kosten van het bestaan zijn die niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Appellante had een specifieke lening bij de Volkskredietbank kunnen aanvragen, waardoor gespreide betaling achteraf mogelijk zou zijn geweest.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep, evenals in beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Zij is van de ene op de andere dag geconfronteerd met de terugkomst van de zoon. Gelet hierop en gelet op het feit dat zij bijstand ontving naar de norm voor een alleenstaande, bestond er voor haar geen mogelijkheid om te reserveren voor de kosten waar het hier om gaat. Gebleken is dat het college bijzondere bijstand heeft verleend in een geval waarin sprake was van gezinshereniging. In het geval van appellante is ook sprake van gezinshereniging. Door in haar geval geen bijzondere bijstand te verlenen, heeft het college het gelijkheidsbeginsel geschonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ter zitting van de Raad is gebleken dat het thans nog gaat om de ten behoeve van de zoon gemaakte kosten van een bed, beddengoed, een kast, een bureau en een fiets. Deze kosten moeten worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 24 januari 2012, LJN BV2318) dienen dergelijke kosten in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.2. De enkele omstandigheid dat appellante voor deze kosten niet heeft kunnen reserveren, brengt niet met zich dat zij bedoelde kosten niet uit haar inkomen heeft kunnen voldoen. Immers, zoals het college heeft gesteld, had appellante voor de in geding zijnde kosten een lening kunnen aanvragen bij de Volkskredietbank, zodat gespreide betaling achteraf mogelijk was geweest. Appellante heeft er echter bewust vanaf gezien om voor de in geding zijnde kosten een dergelijke lening aan te vragen, omdat de Volkskredietbank een eerdere aanvraag om een lening in 2008 niet had gehonoreerd en zij er vanuit ging dat een nieuwe aanvraag ook zou worden afgewezen.
4.3. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. De situatie van appellante is niet vergelijkbaar met die waarin sprake is van gezinshereniging, zoals geregeld in de Vreemdelingenwet 2000. In het geval van appellante gaat het immers om een Nederlands kind dat na de scheiding van zijn ouders eerst bij zijn vader heeft ingewoond en later bij zijn moeder is ingetrokken.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2012.
(get.) W.F. Claessens.
(get.) K.E. Haan.
HD