ECLI:NL:CRVB:2012:BW9854

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-428 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toewijzing functie bij de Koninklijke Marechaussee na sollicitatieprocedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, een opperwachtmeester bij de Koninklijke Marechaussee, die in december 2008 had gesolliciteerd naar de functie van Staff assistent P&O CIMIC. De commandant der Koninklijke Marechaussee weigerde appellant deze functie toe te wijzen op basis van de bevindingen van de selectiecommissie, die concludeerde dat appellant niet voldeed aan de functie-eisen, waaronder ervaring op het gebied van personeelsmanagement en beheersing van de Engelse taal. Appellant stelde dat hij geen eerlijke kans had gekregen tijdens de sollicitatieprocedure en dat een andere kandidaat, A, ten onrechte was toegelaten tot de procedure.

De Raad overwoog dat de commandant op grond van de criteria in het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en de Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering defensie (BAFBD) de discretionaire bevoegdheid had om te beslissen over de toewijzing van functies. De Raad concludeerde dat de commandant in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen, aangezien appellant niet voldeed aan de essentiële kwalificaties voor de functie. De stelling van appellant dat hij geen eerlijke kans had gekregen, deed niets af aan de conclusie dat hij niet geschikt was voor de functie.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel niet opging, omdat er geen in rechte te honoreren verwachting was gewekt dat de functie aan hem zou worden toegewezen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de bevestiging dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/428 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 december 2010, 09/5799 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Commandant der Koninklijke Marechaussee (commandant)
Datum uitspraak 28 juni 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.O. Hooning-Abbas hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hooning-Abbas. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Botman.
OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant, opperwachtmeester bij de Koninklijke marechaussee, heeft in december 2008 gesolliciteerd naar de functie van Staff assistent P&O CIMIC (geambieerde functie) bij het CIMIC Center of Excellence. Bij besluit van 18 februari 2009 heeft de commandant geweigerd hem die functie toe te wijzen. Daarbij heeft de commandant de conclusie van de selectiecommissie gevolgd dat appellant gelet op de criteria in relatie tot de geambieerde functie, waaronder ervaring op het gebeid van P&O, beheersing van de Engelse taal en voorbereiding, niet de meest geschikte kandidaat is in relatie tot de toe te wijzen functie.
1.2. Bij besluit van 8 juli 2009 (bestreden besluit) heeft de commandant het bezwaar tegen het besluit van 18 februari 2009 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de commandant zich op het standpunt gesteld dat zowel de andere kandidaat (A) als appellant niet aan alle functie-eisen voldeed. Ook indien A ten onrechte in het selectieproces zou zijn meegenomen, zou de geambieerde functie niet automatisch aan appellant zijn toegewezen, nu de commandant niet verplicht is een functie toe te wijzen aan de enige kandidaat. Door het advies van de selectiecommissie over te nemen en de functie niet aan appellant toe te wijzen stelt de commandant binnen de hem toekomende beoordelingsruimte te zijn gebleven.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat hij niet meegenomen kon worden in een eerdere sollicitatieprocedure omdat hij pas vijf en een half jaar opperwachtmeester was. Nadat de functie opnieuw was opengesteld met een aangepaste eis van vijf jaar ervaring als opperwachtmeester is ook A toegelaten tot de sollicitatieprocedure, hoewel A niet aan die eis voldeed. Appellant acht dat onjuist, nu deze eis indertijd wel aan hem is tegengeworpen. De inspanningsverplichting van de commandant ten aanzien van A is volgens appellant pas na de sollicitatie ontstaan. Ook daaruit blijkt dat A ten onrechte in de sollicitatieprocedure is meegenomen. Verder is appellant bij de eerste afwijzing niet meegedeeld dat solliciteren voor hem geen zin had wegens het gebrek aan P&O ervaring. Daardoor is bij hem de verwachting gewekt dat hij kans maakte op de geambieerde functie. Tot slot voert appellant met een beroep op de in hoger beroep overgelegde getuigenverklaring van adjudant E aan dat hij tijdens de sollicitatie geen eerlijke kans heeft gekregen.
3.2. De commandant heeft zich achter de aangevallen uitspraak geschaard.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
4.1. Op grond van artikel 22 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) moet een militair om voor een functie in aanmerking te komen voldoen aan de gestelde eisen omtrent de opbouw van kennis en ervaring voor de vervulling van de functie. Op grond van artikel 23 van het AMAR wordt bij een beslissing tot functietoewijzing rekening gehouden met - onder meer - bekwaamheid en geschiktheid van de militair voor de functie.
Het proces van toewijzing van functies is nader uitgewerkt in de Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering defensie (BAFBD). In artikel 14, tweede lid, aanhef en onder c en d, van het BAFBD, is bepaald dat bij het nemen van een besluit tot functietoewijzing de bekwaamheid en geschiktheid van de defensieambtenaar voor de functie en diens beschikbaarheid een rol spelen. Op grond van artikel 14, derde lid, aanhef en onder a, van het BAFBD wordt bij de bekwaamheid en geschiktheid de mate waarin de defensieambtenaar aan de functie-eisen voldoet in aanmerking genomen. Tot die functie-eisen worden gelet op artikel 12 van het BAFBD, voor zover van belang, in elk geval gerekend de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste bekwaamheden, ervaring en bijzondere competenties.
4.2. Vooropstaat dat het beslissen over het al dan niet toewijzen van een geambieerde functie geschiedt met gebruikmaking van de bij en krachtens het AMAR en het BAFBD toebedeelde discretionaire bevoegdheid. Dit brengt mee dat de Raad zich dient te beperken tot de vraag of de commandant, gelet op hetgeen appellant tegen het besluit heeft ingebracht, niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, dan wel of dat besluit in strijd komt met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel algemeen rechtsbeginsel.
4.3. De Raad stelt vast dat in de vacaturetekst van de geambieerde functie is vermeld aan welke kwalificaties de kandidaten moeten voldoen en wie naar de functie kan solliciteren. Hoewel appellant niet voldeed aan de essentiële kwalificatie van ervaring op het gebied van personeelsmanagement en A nog geen vijf jaar opperwachtmeester was, heeft de commandant aanleiding gezien om zowel appellant als A voor een selectiegesprek uit te nodigen. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de Raad aan dat de commandant op grond van de loopbaanafspraken die eerder met A waren gemaakt en die later in maart 2009 zijn vastgelegd, over de eis van vijf jaar ervaring is heengestapt en A heeft toegelaten tot de sollicitatieprocedure.
4.4. Uit de notitie die van de selectiegesprekken is gemaakt, komt naar voren dat appellant geen P&O ervaring had, niet voorbereid was op het gesprek in de Engelse taal en weinig vragen over de werkinhoud had. Dat inhoudelijke P&O ervaring in de geambieerde functie kon worden gemist omdat het meer om een regelfunctie ging, zoals appellant ter zitting heeft gesteld, strookt niet met de vacaturetekst en is gezien het niveau van de functie ook niet aannemelijk. Beheersing van het Engels was een vereiste voor de geambieerde functie omdat het de voertaal binnen het Center of Excellence is. Gelet hierop volgt de Raad de rechtbank in haar oordeel dat de commandant op grond van de bevindingen van de selectiecommissie de conclusie kon trekken dat appellant niet aan alle functie-eisen voldeed. De stelling van appellant dat hij tijdens zijn sollicitatie geen eerlijke kans heeft gehad, doet aan deze conclusie over de geschiktheid van appellant geen afbreuk. De verklaring van E over de omstandigheden waaronder het selectiegesprek met appellant plaatsvond leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat E niet bij het selectiegesprek aanwezig was.
4.5. Het betoog van appellant dat A ten onrechte tot de sollicitatieprocedure is toegelaten, leidt niet tot het door appellant gewenste resultaat. Ook indien dat het geval zou zijn, houdt de weigering appellant de geambieerde functie toe te wijzen stand, aangezien appellant niet bleek te voldoen aan de eisen van bekwaamheid en geschiktheid.
4.6. Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel faalt. Dat appellant, zoals hij stelt, in januari 2009 er niet op is gewezen dat solliciteren geen zin zou hebben wegens zijn gebrek aan P&O ervaring, levert geen in rechte te honoreren verwachting op dat de geambieerde functie aan hem zou worden toegewezen.
4.7. De Raad komt tot de slotsom dat het besluit om de geambieerde functie niet aan appellant toe te wijzen de onder 4.2 vermelde terughoudende toets kan doorstaan.
4.8. Gezien het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.G. Treffers en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2012.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) N.M. van Gorkum.
HD