ECLI:NL:CRVB:2012:BW9808

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5436 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die eerder was toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant was uitgevallen uit zijn functie als medewerker callcenter vanwege rugklachten en had een uitkering op basis van de Ziektewet ontvangen. Het Uwv had de WAO-uitkering later ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen niet adequaat zijn vastgesteld en dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, te belastend voor hem waren. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsartsen de medische gegevens van appellant zorgvuldig hebben gewogen en dat er geen overtuigende argumenten zijn gepresenteerd die de eerdere conclusies zouden ondermijnen. De Raad heeft ook erkend dat het Uwv ten onrechte het aSB in plaats van het oSB had toegepast, wat leidde tot een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Desondanks heeft de Raad geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven, omdat de functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.748,-.

Uitspraak

10/5436 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 26 augustus 2010, 09/1024 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.A.M. te Braake, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij dit verweerschrift was een medische rapportage gevoegd.
Namens appellant is een tweetal stukken ingezonden.
Het Uwv heeft in een nader stuk, waarbij een arbeidskundige rapportage met bijlagen was gevoegd, zijn standpunt gehandhaafd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2011. Appellant en zijn gemachtigde mr. Te Braake zijn verschenen. Voor het Uwv is verschenen drs. M.P.W.M. Wiertz.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Het Uwv en appellant hebben nadere gegevens in het geding gebracht. Het Uwv heeft gereageerd op de door appellant ingebrachte gegevens.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter nadere zitting van de Raad achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 25 januari 2003 uitgevallen voor zijn werk als medewerker fastfood. Het Uwv heeft geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat appellant na afloop van de in dit geval geldende wachttijd op 23 januari 2004 minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
1.2. Op 20 januari 2007 is appellant gaan werken als medewerker callcenter bij [werkgever]. In die functie is hij op 24 juni 2008 uitgevallen wegens toegenomen rugklachten. In verband hiermee is aan hem met ingang van 24 juni 2008 een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van de ZW-claimbeoordeling heeft verzekeringsarts M.R.H. Brautigam op 13 november 2008 appellant onderzocht en de volgende beschouwing gegeven: “Op locomotoor gebied heeft cliënt waarschijnlijk forse bewegingsbeperkingen, vooral van nek en rug en, recent postoperatief, ook van de linker elleboog. Sowieso is langdurig statische belasting van de nek en rug niet goed en dus is het laatst verrichte werk ook blijvend niet geschikt.”
1.3. Op 9 oktober 2008 heeft appellant verzocht om verlenging van de status van arbeidsgehandicapte. Gelet op het feit dat de Wet Rea inmiddels was vervallen, heeft het Uwv het verzoek van appellant opgevat als aanvraag voor een WAO-uitkering met een verkorte wachttijd van vier weken. Appellant is op 19 december 2008 onderzocht door verzekeringsarts P. Wijffels. Deze arts heeft geconcludeerd dat appellant is uitgevallen met vergelijkbare klachten als waarvoor hij eerder een WAO-beoordeling heeft ondergaan, zodat Amber van toepassing is. Hij heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin hij de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid heeft neergelegd per datum onderzoek. Op grond van de bevindingen en conclusies van deze verzekeringsarts en de bevindingen en conclusies uit een arbeidskundig onderzoek, heeft het Uwv bij besluit van 17 juli 2009 aan appellant met ingang van 22 juli 2008 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij een tweede besluit van 17 juli 2009 heeft het Uwv deze WAO-uitkering per 1 augustus 2009 ingetrokken op de grond dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedroeg. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4. In het kader van de behandeling van het bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts L. Greveling op 12 oktober 2009 gerapporteerd op basis van nadere informatie in bezwaar verkregen van appellant en ingewonnen bij appellants huisarts. Deze bezwaarverzekeringsarts heeft alsnog psychische beperkingen aangenomen, beperkingen ten aanzien van persoonlijk risico en van het beroepsmatig besturen van een voertuig in verband met medicijngebruik. De beperkingen van appellant op grond van diens lichamelijke klachten zijn naar zijn opvatting op juiste wijze in de FML neergelegd. Een tweetal beperkende toelichtingen is door hem alsnog op juiste wijze in de FML verwoord. Aan de hand van de door de bezwaarverzekeringsarts aangepaste FML heeft bezwaararbeidsdeskundige J.G.C. Kalthof op 27 oktober 2009 geconcludeerd dat appellant ongeschikt is voor zijn werk als medewerker fastfood, maar wel geschikt voor een vijftal functies, die reeds voorafgaande aan het nemen van het besluit van 17 juli 2009 waren geselecteerd. Hij heeft de signaleringen in de desbetreffende functies toegelicht en geconcludeerd dat die functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Met die functies is er sprake van een verlies van verdiencapaciteit van 22,48%. Op grond van de bevindingen en conclusies van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 29 oktober 2009 het bezwaar van appellant gegrond verklaard en de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 augustus 2009 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2009 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en dat de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid en de aan de hand daarvan opgestelde FML voor juist moeten worden gehouden. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, heeft de rechtbank niet van het tegendeel kunnen overtuigen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de door de bezwaararbeidsdeskundige genoemde en toegelichte vijf functies voor appellant geschikt zijn. Naar haar oordeel heeft het Uwv afdoende gemotiveerd dat de belasting in die functies blijft binnen de belastbaarheid van appellant. De bij het bestreden besluit vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid kon derhalve in rechte stand houden.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep - kort weergegeven - betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen bij het bestreden besluit zorgvuldig en juist zijn vastgesteld. In de door de bezwaarverzekeringsarts aangepaste FML wordt niet in voldoende mate rekening gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten en zijn medicijngebruik ten gevolge van die klachten. Daarnaast heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de geselecteerde functies, die ten grondslag zijn gelegd aan de berekening van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid, in medisch opzicht niet voor hem geschikt zijn omdat ze voor hem te belastend zijn. Met de door hem in hoger beroep overgelegde medische gegevens, de beschikking indicatie WSW van 21 januari 2011 en het verslag van een het in het kader van zijn functie in WSW-verband gehouden functioneringsgesprek van 14 september 2009, heeft appellant zijn betoog willen onderbouwen dat hij meer is beperkt dan bij het bestreden besluit is aangenomen en niet geschikt voor de geselecteerde functies. Tot slot heeft appellant betoogd dat hij in verband met het volgen van behandelingen in aanmerking had moeten worden gebracht voor een urenbeperking.
3.2. Het Uwv heeft in hoger beroep gesteld dat het bestreden besluit op een goede grondslag berust en verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Hij heeft dit standpunt onderbouwd met een medische rapportage van A.W. Lechner, verzekeringsarts B&B, van 26 november 2010. Naderhand heeft het Uwv, met een nader arbeidskundig rapport van
W.A.M.H. Heijmans, arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, van 24 februari 2011, te kennen gegeven dat bij het bestreden besluit het verkeerde Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is gehanteerd: in plaats van het oude schattingsbesluit, dat tot 1 oktober 2004 van kracht was (oSb), is het aangepaste schattingsbesluit toegepast, zoals dat met ingang van 1 oktober 2004 van toepassing was (aSb). Deze arbeidsdeskundige heeft daarbij vastgesteld dat twee van de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies reeds in voldoende omvang voorkwamen (voldoende arbeidsplaatsen) en dat uit een nadere raadpleging van het CBBS is gebleken dat ook de derde aan de schatting ten grondslag gelegde functie (SBC-code 315120: telefonisch medewerker planning) op de in geding zijnde datum in voldoende omvang (7 arbeidsplaatsen) voorkwam. Uitgaande van die functies bleef het verlies van verdiencapaciteit ongewijzigd in de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Appellant betwist in de eerste plaats de juistheid van het oordeel van de rechtbank dat bij het bestreden besluit appellants belastbaarheid voor arbeid zorgvuldig en juist is vastgesteld. Hetgeen appellant ter onderbouwing van die stelling heeft aangevoerd, is niet overtuigend. Uit de voorhanden zijnde stukken met medische gegevens vloeit niet voort dat appellant zwaardere beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen. Het is niet aannemelijk dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bepaalde klachten van appellant niet of onvoldoende, in hun beschouwingen hebben betrokken nu die artsen, blijkens hun rapportages, de gegevens, afkomstig van appellants behandelend artsen ook hebben meegewogen. De omstandigheid dat appellant is toegelaten tot WSW-arbeid is niet genoeg om tot de conclusie te komen dat appellants gezondheidstoestand niet juist is beoordeeld door het Uwv. Daarbij komt dat andere regels gelden bij het beslissen over het toelaten tot WSW-arbeid dan voor de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Bovendien ontbreekt bij het door appellant overgelegde indicatiebesluit de daaraan ten grondslag gelegde medische beoordeling. De stelling van appellant dat er ten aanzien van hem een urenbeperking had moeten zijn aangenomen, omdat hij door het volgen van behandelingen niet beschikbaar kan zijn voor voltijds functies, slaagt ook niet. De door appellant gestelde behandelingen staan, gelet op het verklaarde daarover ter zitting van de zijde van appellant, zowel wat betreft frequentie als wat betreft de duur, niet in de weg aan het vervullen van zulke functies. Hetzelfde geldt voor het beroep van appellant op de door hem gebruikte medicijnen. Het Uwv heeft met de door hem in hoger beroep overgelegde medische rapportage van 26 november 2010 deze stellingen van appellant overtuigend weerlegd.
4.2.1. In de tweede plaats betwist appellant de juistheid van het oordeel van de rechtbank dat de functies die ten grondslag liggen aan de berekening van de mate van appellants arbeidsongeschiktheid voor hem in medisch opzicht geschikt zijn. Met betrekking tot dit geschilpunt moet eerst worden vastgesteld dat het Uwv in hoger beroep heeft erkend ten onrechte het aSB te hebben toegepast in plaats van het toepasselijke oSB. Daardoor kende één van de aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag gelegde SBC-codes te weinig arbeidsplaatsen. Dit betekent dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, hetgeen niet door de rechtbank is erkend. Dit is reden om de aangevallen uitspraak te vernietigen en ook het bestreden besluit.
4.2.2. Er is echter aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. Het Uwv heeft immers tevens betoogd dat de desbetreffende SBC-code wel voldoende arbeidsplaatsen omvatte en hij heeft dit onderbouwd met een arbeidskundige rapportage van 24 februari 2011. Gelet op die rapportage en de bij die rapportage gevoegde stukken, slaagt dit betoog. Dit betekent dat de vraag ter beantwoording voorligt of de aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn.
4.3. Uit de voorhanden zijnde arbeidskundige rapportages, in het bijzonder de arbeidskundige rapportage van 24 februari 2011, volgt dat de belasting in die functies blijft binnen de belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de FML van 12 oktober 2009. Appellant heeft met hetgeen hij in hoger beroep heeft gesteld het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Voorts doet aan de juistheid van de in geding zijnde beoordeling niet af dat, zoals uit de door het Uwv na de schorsing van het onderzoek ter zitting overgelegde stukken blijkt, aan appellant met ingang van 24 juni 2008 een ZW-uitkering is verstrekt in verband met uitval uit zijn in overweging 1.2 vermelde en op 20 januari 2007 aangevangen werk als medewerker callcenter. Hoewel hij voor dit werk volgens de verzekeringsarts blijvend niet geschikt is geacht, gaat het in het kader van die beoordeling om andersoortig werk dan de werkzaamheden waarvoor hij bij de in geding zijnde beoordeling op grond van de WAO geschikt is geacht. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
4.4. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, vloeit voort dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het bestreden besluit ook, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
5. Er zijn termen om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 874,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 874,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.748,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2009 gegrond en vernietigt dit besluit;
-bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 29 oktober 2009 geheel in stand blijven;
-veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.748,-, te betalen door het Uwv aan de griffier van de Raad;
-bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 152,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en H. Bolt en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2012.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) G.J. van Gendt
EK