ECLI:NL:CRVB:2012:BW9485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1147 WW + 11/1190 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering en proceskostenvergoeding in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan een werknemer. De werknemer was verwijtbaar werkloos geworden, wat leidde tot de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de uitkering met ingang van 20 november 2008 blijvend te weigeren. Deze uitspraak volgde op een eerdere tussenuitspraak van de Raad op 11 januari 2012, waarin was geoordeeld dat de werknemer niet in aanmerking kwam voor een WW-uitkering. De Raad heeft het Uwv opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de werkgever tegen het besluit van 8 januari 2009, waarbij de werknemer in aanmerking was gebracht voor een WW-uitkering.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, met uitzondering van de opdracht aan het Uwv om opnieuw te beslissen op bezwaar. Het beroep van de werkgever tegen het besluit van 28 februari 2012 werd ongegrond verklaard. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van zowel de werknemer als de werkgever. De kosten van rechtsbijstand voor de werknemer werden vastgesteld op € 1.966,50, terwijl de kosten voor de werkgever op € 1.311,- werden begroot. Het verzoek van de werkgever om wettelijke rente over de bezwaarkosten werd afgewezen, omdat de wetgever een exclusieve regeling heeft getroffen voor de vergoeding van kosten in verband met de behandeling van een beroep en bezwaar.

De uitspraak benadrukt de rol van het Uwv in het proces en de voorwaarden waaronder een WW-uitkering kan worden geweigerd. De Raad heeft ook aangegeven dat de complexiteit van de zaak niet voldoende was om een hogere wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding toe te passen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

11/1147 WW, 11/1190 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 10 januari 2010, 09/4605 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[werknemer] te [woonplaats] (werknemer)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgever] te [vestigingsplaats] (werkgever)
Datum uitspraak
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 11 januari 2012 (LJN BV1378) een tussenuitspraak gedaan.
Het Uwv heeft een besluit ingezonden van 28 februari 2012.
Werknemer en werkgever hebben hun zienswijze gegeven op het besluit. Het Uwv heeft op verzoek van de Raad gereageerd op de zienswijze van werkgever.
De zaak is verwezen naar een enkelvoudige kamer van de Raad.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting.
OVERWEGINGEN
1. Bij de tussenuitspraak is geoordeeld dat werknemer verwijtbaar werkloos is geworden en dat het Uwv aan hem met ingang van 20 november 2008 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) blijvend geheel had moeten weigeren. Dit oordeel heeft als gevolg dat de hoger beroepen van werknemer en het Uwv tegen de aangevallen uitspraak niet slagen. Om tot een finale beslechting van het geschil te komen, is het Uwv opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van werkgever tegen het besluit van 8 januari 2009, waarbij werknemer met ingang van 20 november 2008 in aanmerking is gebracht voor een
WW-uitkering.
2. Bij besluit van 28 februari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat werknemer verwijtbaar werkloos is geworden, dat hem alsnog met ingang van 20 november 2008 een WW-uitkering wordt geweigerd en dat, rekening houdend met artikel 23 van de WW, de intrekking van de uitkering niet meer kan worden geëffectueerd. Het bezwaar van de werkgever tegen het besluit van 8 januari 2009 is gegrond verklaard. Het Uwv vergoedt aan hem zijn bezwaarkosten tot een bedrag van € 644,-.
3. Volgens werknemer heeft het Uwv met het besluit van 28 februari 2012 op een juiste wijze uitvoering gegeven aan de tussenuitspraak. Werkgever kan zich niet verenigen met de bij het besluit van 28 februari 2012 toegekende bezwaarkosten en heeft verzocht het Uwv te veroordelen hem wettelijke rente te vergoeden over de bezwaarkosten. Hij heeft verder verzocht te bepalen dat een door het Uwv berekend bedrag aan ten onrechte gedeclareerde WW-bedragen zo spoedig mogelijk aan hem wordt betaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Uit overweging 5 van de tussenuitspraak volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, met dien verstande dat de gegeven opdracht achterwege kan blijven omdat het Uwv opnieuw op het bezwaar van werkgever heeft beslist.
4.2. Het besluit van 28 februari 2012 behoeft geen beoordeling voor zover dat werknemer betreft.
4.3. Het beroep van rechtswege van werkgever tegen het besluit van 28 februari 2012 slaagt niet op grond van het volgende.
4.3.1. Het Uwv is bij de bepaling van de te vergoeden bezwaarkosten terecht uitgegaan van een gemiddeld gewicht van de zaak en de daarbij op grond van onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) behorende wegingsfactor van 1. Het enkele feit dat omvangrijke stukken zijn ingediend maakt niet dat sprake is van een zodanig complexiteit dat een andere wegingsfactor is aangewezen.
4.3.2. Volgens vaste rechtspraak (zie CRvB 18-7-2006, LJN AY5578) komt het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente over de bezwaarkosten niet voor toewijzing in aanmerking. De wetgever heeft beoogd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Bpb een exclusieve en uitputtende regeling te treffen niet alleen voor de vergoeding van kosten in verband met de behandeling van een beroep door de rechter, maar ook voor de vergoeding van kosten in verband met de behandeling van een bezwaar. Deze keuze staat aan de door werkgever gewenste toepassing van artikel 8:73 van de Awb in de weg.
4.3.3. De door het Uwv genomen verhaalsbesluiten vallen buiten de omvang van het geding, zodat over het verzoek van werkgever tot restitutie van de op hem verhaalde bedragen in deze procedure geen oordeel wordt gegeven.
4.4. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van werknemer en werkgever.
4.4.1. De kosten van rechtsbijstand van werknemer worden begroot op een bedrag van € 437,- in beroep en € 1.529,50 in hoger beroep, in totaal € 1.966,50.
4.4.2. De kosten van rechtsbijstand van werkgever worden begroot op een bedrag van
€ 1.311,- in hoger beroep. In een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in beroep is bij de aangevallen uitspraak voorzien.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij aan het Uwv is opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
-verklaart het beroep van werkgever tegen het besluit van 28 februari 2012 ongegrond;
-veroordeelt het Uwv in de proceskosten van werknemer tot een bedrag van € 1.966,50;
-veroordeelt het Uwv in de proceskosten van werkgever tot een bedrag van € 1.311,-;
-bepaalt dat het Uwv aan werknemer het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 112,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012.
(getekend) M. Greebe
(getekend) Z. Karekezi
TM