ECLI:NL:CRVB:2012:BW9485
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering en proceskostenvergoeding in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan een werknemer. De werknemer was verwijtbaar werkloos geworden, wat leidde tot de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de uitkering met ingang van 20 november 2008 blijvend te weigeren. Deze uitspraak volgde op een eerdere tussenuitspraak van de Raad op 11 januari 2012, waarin was geoordeeld dat de werknemer niet in aanmerking kwam voor een WW-uitkering. De Raad heeft het Uwv opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de werkgever tegen het besluit van 8 januari 2009, waarbij de werknemer in aanmerking was gebracht voor een WW-uitkering.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, met uitzondering van de opdracht aan het Uwv om opnieuw te beslissen op bezwaar. Het beroep van de werkgever tegen het besluit van 28 februari 2012 werd ongegrond verklaard. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van zowel de werknemer als de werkgever. De kosten van rechtsbijstand voor de werknemer werden vastgesteld op € 1.966,50, terwijl de kosten voor de werkgever op € 1.311,- werden begroot. Het verzoek van de werkgever om wettelijke rente over de bezwaarkosten werd afgewezen, omdat de wetgever een exclusieve regeling heeft getroffen voor de vergoeding van kosten in verband met de behandeling van een beroep en bezwaar.
De uitspraak benadrukt de rol van het Uwv in het proces en de voorwaarden waaronder een WW-uitkering kan worden geweigerd. De Raad heeft ook aangegeven dat de complexiteit van de zaak niet voldoende was om een hogere wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding toe te passen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en ondertekend door de voorzitter en de griffier.