ECLI:NL:CRVB:2012:BW9313

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2148 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning ouderdomspensioen op grond van de AOW en de terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant, geboren in 1940, had op 22 december 2009 een aanvraag voor ouderdomspensioen ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb kende het pensioen toe met ingang van december 2008, maar stelde dat er geen sprake was van een bijzonder geval, waardoor het pensioen niet met een langere terugwerkende kracht dan één jaar kon worden toegekend. Dit besluit werd door de rechtbank Amsterdam in een eerdere uitspraak bevestigd, waaruit bleek dat appellant niet voldoende had onderbouwd dat hij niet in staat was om het aanvraagformulier in te vullen of hulp van anderen in te schakelen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen de argumenten van appellant herhaald, waarbij hij stelde dat zijn medische toestand hem belemmerde in het indienen van de aanvraag. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant op de hoogte was van zijn recht op pensioen en dat hij om persoonlijke redenen had besloten het aanvraagformulier niet in te dienen. De Svb had weliswaar de bevoegdheid om ambtshalve het pensioen toe te kennen, maar was daar niet toe verplicht in dit geval.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter, en de leden T.L. de Vries en H.J. Simon, in aanwezigheid van griffier J.R. Baas.

Uitspraak

11/2148 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2011, 10/1772 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 22 juni 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2012. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van der Weerd.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is geboren [in] 1940. Bij formulier gedagtekend 22 december 2009 heeft hij bij de Svb een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 19 januari 2010 heeft de Svb aan appellant met ingang van december 2008 een ouderdomspensioen op grond van de AOW toegekend. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval zodat het pensioen niet met een langere terugwerkende kracht dan één jaar wordt toegekend.
1.3. Bij het bestreden besluit van 15 maart 2010 heeft de Svb zijn besluit van 19 januari 2010 na bezwaar gehandhaafd.
2.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe - kort gezegd - overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW, nu appellant onvoldoende heeft onderbouwd dat hij niet in staat was zelf het aanvraagformulier in te dienen of daarvoor de hulp van een ander in te schakelen. Appellant was op de hoogte van zijn recht op pensioen maar heeft er uit persoonlijke overwegingen voor gekozen het hem toegezonden aanvraagformulier niet in te dienen.
2.2. Met betrekking tot de stelling van appellant dat de Svb het pensioen ambtshalve had moeten toekennen, heeft de rechtbank overwogen dat een ouderdomspensioen in beginsel op aanvraag wordt toegekend. De Svb is weliswaar bevoegd tot ambtshalve toekenning over te gaan, maar is daartoe slechts gehouden in bepaalde gevallen, waarvan hier geen sprake is. De rechtbank heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de Raad van 21 februari 2008 (LJN BC5628).
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn medische toestand aan het indienen van een aanvraag in de weg stond.
4.1. De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen. De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat de Svb een aantal malen een aanvraagformulier voor het ouderdomspensioen aan appellant heeft toegezonden, maar dat appellant dit formulier om hem moverende redenen niet heeft ingevuld en teruggestuurd. Dat appellant niet in staat was het aanvraagformulier in te vullen en te retourneren of om daartoe een beroep op anderen te doen, is niet gebleken. Uit de door appellant overgelegde verklaring van zijn huisarts kan dit niet worden afgeleid.
4.2. Het onder 4.1 overwogene leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2012.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) J.R. Baas.
JL