ECLI:NL:CRVB:2012:BW9300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-7118 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het Uwv om terug te komen op een eerder besluit inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen WAO-uitkering toe te kennen. Appellant had eerder, op 6 december 2004, een uitkering aangevraagd, maar deze was geweigerd omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bleek te zijn. Het bezwaar dat appellant hiertegen indiende, werd niet-ontvankelijk verklaard en het besluit werd in rechte onaantastbaar. In 2007 verzocht appellant het Uwv om terug te komen op dit besluit, maar het Uwv weigerde dit op basis van de door appellant overgelegde medische gegevens, die geen nieuwe feiten of omstandigheden aantoonden.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van 25 maart 2010 ongegrond verklaard, waarbij het Uwv het bezwaar van appellant had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe feiten waren die aanleiding gaven om het oorspronkelijke besluit te herzien. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat hij voldoende gegevens had aangedragen om te twijfelen aan de juistheid van de weigering van de WAO-uitkering. Hij betoogde dat het Uwv onvoldoende inhoudelijk onderzoek had verricht.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van beroep op juiste wijze had besproken en dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De verklaring van de reumatoloog, dr. R. Adyel, werd niet als nieuw feit aangemerkt, aangezien deze dateerde van voor het oorspronkelijke besluit. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

10/7118 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 november 2010, 10/2140 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko, (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.T.W. van Dijk, advocaat hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Veerkamp, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.P.A. Loogman
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 6 december 2004 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf november 1983 minder dan 15% bedraagt. Het tegen dit besluit door appellant ingestelde bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. Het besluit is als gevolg van de uitspraak van de Raad van 11 oktober 2007, LJN BB6231, in rechte onaantastbaar.
2. Bij brief van 24 december 2007, heeft appellant het Uwv verzocht om aan hem een WAO-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 6 december 2004.
3. Bij besluit van 2 december 2009 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 6 december 2004 onder overweging dat uit de door appellant bij het verzoek overgelegde (medische) gegevens, is gebleken dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan dat besluit als onjuist is aan te merken.
4. Bij besluit van 25 maart 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 25 maart 2010 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 2 januari 2008, LJN BC1287, dat bij een verzoek tot herziening de rechtbank alleen het oorspronkelijke besluit als uitgangspunt dient te nemen en zich moet beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts voldoende zorgvuldig is geschied en dat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die het Uwv tot een ander oordeel had moeten brengen. De rechtbank heeft hierbij gewezen op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 22 maart 2010. Met betrekking tot de brief van dr. R. Aydel (lees Adyel) van 10 juni 2003 overweegt de rechtbank dat deze dateert van voor het besluit van 6 december 2004 en dus niet als nieuw feit kan worden aangemerkt.
6. Appellant heeft gesteld dat hij zich niet kan verenigen met de aangevallen uitspraak. Appellant heeft betoogd dat hij voldoende gegevens heeft aangedragen om te twijfelen aan de juistheid van de weigering van een WAO-uitkering destijds. Appellant heeft naar voren gebracht dat het Uwv onvoldoende inhoudelijk onderzoek heeft verricht. De verklaring van dr. R. Adyel, reumatoloog, van 10 juni 2003 is een nieuw gegeven omdat appellant noch het Uwv daar eerder over heeft beschikt.
7.1. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de gronden van beroep op juiste wijze besproken en beoordeeld.
In hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht heeft de Raad geen aanleiding gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts op voldoende zorgvuldige wijze is uitgevoerd en dat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de verklaring van Adyel.
7.2. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
7.3. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Brand, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2012.
(get.) J. Brand.
(get.) K.E. Haan.
CVG