ECLI:NL:CRVB:2012:BW8885

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5362 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de weigering van een WIA-uitkering op basis van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig standpunt

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H.B.Th. Koekkoek, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij per 18 juni 2009 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op een deugdelijk verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig standpunt. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn medische beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat de functies die hem waren toegewezen, te zwaar voor hem waren. Hij voegde hieraan toe dat hij op religieuze gronden bezwaar had tegen werken op zondag, wat hem ongeschikt maakte voor de functie van parkeercontroleur.

De Centrale Raad concludeerde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant de aan de schatting ten grondslag gelegde functies kon vervullen. De Raad benadrukte dat de persoonlijke overtuiging van appellant geen rol speelde in de beoordeling van zijn geschiktheid voor de functies. De Raad bevestigde dat er geen overschrijdingen van de mogelijkheden van appellant waren en dat de functies geschikt waren.

Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/5362 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 16 augustus 2010, 10/103 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.B.Th. Koekkoek hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Koekkoek en het Uwv door mr. D. de Jong.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Appellant heeft op deze stukken gereageerd.
Nadere zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Koekkoek. Het Uwv was niet vertegenwoordigd.
OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreid overzicht van de feiten en omstandigheden van belang verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 22 december 2009, waarbij het Uwv beslissend op bezwaar heeft gehandhaafd zijn besluit dat voor appellant per 18 juni 2009 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.2. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat hetgeen appellant in beroep naar voren heeft gebracht niet leidt tot het oordeel dat het besluit van 22 december 2009 niet berust op een deugdelijk verzekeringsgeneeskundig of arbeidskundig standpunt.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat. Hij heeft in het hoger beroepschrift onder het tussenkopje ”Te weinig beperkingen op de Functionele Mogelijkhedenlijst” gewezen op de beperkingen die hij ondervindt bij het gebruik van zijn handen en bij het lopen.
3.2. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de voor hem geduide functies van meteropnemer, besteller post/pakketten en parkeercontroleur voor hem te zwaar zijn.
3.3. Appellant heeft ten slotte aangevoerd dat hij op religieuze gronden bezwaar heeft tegen werken op zondag. Hij acht ook om die reden de functie van parkeercontroleur, in welke functie ook op zondag moet worden gewerkt, voor hem ongeschikt.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De grond van hoger beroep van appellant als vermeld in 3.1 is in essentie een herhaling van het in beroep ingenomen standpunt. Appellant heeft dit standpunt in hoger beroep niet met nieuwe inzichten of nieuwe medische bescheiden onderbouwd.
De Raad kan zich geheel vinden in de wijze waarop de rechtbank het standpunt van appellant in de overwegingen 2.2.2 tot en met 2.2.8 van de aangevallen uitspraak heeft besproken en beoordeeld en heeft hieraan niets toe te voegen.
4.3. De grond van hoger beroep vermeld in 3.2 treft evenmin doel. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat in de functies van meteropnemer, besteller post/pakketten en parkeercontroleur geen belastingen voorkomen die de mogelijkheden van appellant te boven gaan. Indien geen overschrijdingen van de mogelijkheden van appellant voorkomen zijn de functies geschikt.
4.4. Ook uit de nadere in hoger beroep gegeven toelichting omtrent de wijze waarop in de Functionele Mogelijkhedenlijst beperkingen in de schouderfunctie worden weergegeven indien er sprake is van een verschil in de mogelijkheid tot belasting tussen links en rechts en de wijze waarop in dat soort gevallen de arbeidsdeskundige beziet of functies geschikt zijn, volgt dat appellant de aan de schatting ten grondslag gelegde functies kan vervullen.
4.5. De grond van hoger beroep vermeld in 3.3 treft geen doel. Uit hetgeen is overwogen in 4.3 volgt dat appellant met zijn medische beperkingen de functie van parkeercontroleur kan vervullen. De persoonlijke overtuiging van appellant speelt geen rol, omdat een schatting als in geding niet verplicht tot daadwerkelijke vervulling van een aan de schatting ten grondslag gelegde functie. De Raad wijst op zijn vaste rechtspraak, zoals deze volgt uit onder andere zijn uitspraak van 1 mei 2009, LJN BI3119.
5.1. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.5 treft het hoger beroep geen doel en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.2. De Raad ziet voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2012.
(get.) J. Brand.
(get.) H.L. Schoor.
IJ