ECLI:NL:CRVB:2012:BW8813

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4534 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, vertegenwoordigd door mr. F.L.L. Vermeeren, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn WAO-uitkering herzag van 80 tot 100% naar 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid, met ingang van 1 september 2007. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant betwistte in hoger beroep. Hij stelde dat hij meer beperkt was dan het Uwv had vastgesteld en verwees naar de opvattingen van zijn behandelende neuroloog E.S. Louwerse.

De Raad overwoog dat het bestreden besluit berustte op een deugdelijk medisch standpunt en dat de appellant zijn standpunt niet had onderbouwd met nieuwe relevante gegevens. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, aangezien de eerdere onderzoeken niet onjuist waren gebleken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant met de vastgestelde beperkingen in staat was de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De beslissing van de Raad was dat het hoger beroep geen doel trof en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/4534 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 17 juni 2011, 08/1941 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.L.L. Vermeeren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vermeeren. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
OVERWEGINGEN
1. Bij beslissing op bezwaar van 24 april 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 1 september 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd niet tot het oordeel kan leiden dat het bestreden besluit op een ondeugdelijk verzekeringsgeneeskundig of arbeidskundig standpunt berust.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het in 2 vermelde oordeel is gekomen. Appellant acht zich aanzienlijk meer beperkt dan uit het verzekeringsgeneeskundig standpunt volgt. Appellant heeft gewezen op de opvatting van de behandelende neuroloog E.S. Louwerse.
3.2. Appellant heeft er voorts op gewezen dat het Uwv hem wederom met ingang van 7 december 2007 een WAO-uitkering heeft toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant heeft aangevoerd dat er geen aanwijzingen zijn dat hij in de periode van 1 september 2007 tot 7 december 2007 kortdurend minder arbeidsongeschikt is geweest.
3.3. Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet kan vervullen. De functies zijn te zwaar voor hem.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Met de rechtbank en op dezelfde gronden is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit berust op een deugdelijk medisch standpunt.
Appellant heeft zijn in 3.1 vermelde standpunt niet onderbouwd met nieuwe relevante gegevens. De rechtbank heeft de opvatting van Louwerse en overigens ook van de appellant eerder behandelend neuroloog J.W. Klawer in haar oordeelsvorming betrokken. De Raad wijst op overweging 9 van de aangevallen uitspraak. De Raad kan zich geheel vinden in de wijze waarop de rechtbank zulks heeft gedaan.
Andere gegevens van medische aard waaruit zou kunnen blijken dat het verzekeringsgeneeskundig standpunt onvolledig of onjuist is, zijn - naar appellant ter zitting heeft verklaard - niet voorhanden. Het door appellant in het hoger beroepschrift ingenomen standpunt dat ten onrechte is voorbijgegaan aan de opvatting van zijn huisarts treft geen doel, nu appellant ter zitting heeft gesteld dat zijn huisarts geen verklaring wenste op te stellen, omdat hij niets heeft toe te voegen aan de informatie verstrekt door de neurologen voornoemd.
4.3. De Raad is voorts met de rechtbank en op dezelfde gronden van oordeel dat geen twijfel bestaat aan de deugdelijkheid van het verzekeringsgeneeskundig standpunt, zodat er geen aanleiding bestaat een deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek.
4.4. De grond van hoger beroep vermeld in 3.2 treft geen doel. Aan het besluit waarbij aan appellant met ingang van 7 december 2007 wederom een uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% is verstrekt berust op een nieuw verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek gericht op een andere datum dan waarop het bestreden besluit ziet. Dat deze onderzoeken tot een ander en voor appellant gunstiger resultaat leiden brengt niet met zich mee dat de onderzoeken die zien op een eerdere datum tot onjuiste resultaten hebben geleid.
4.5. De grond van hoger beroep vermeld in 3.3 treft evenmin doel. Met de rechtbank en op dezelfde gronden is de Raad van oordeel dat appellant met de voor hem vastgestelde beperkingen in staat is de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De Raad heeft aan hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak onder 12 tot en met 16 heeft overwogen niets toe te voegen.
5.1. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.5 treft het hoger beroep geen doel en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.2. De Raad ziet voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2012.
(get.) J. Brand.
(get.) H.L. Schoor.
IJ