ECLI:NL:CRVB:2012:BW8771

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3864 WWB-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake bijzondere bijstand voor griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2012 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep. De zaak betreft de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor de betaling van het griffierecht, welke door het college van burgemeester en wethouders van Groningen was afgewezen. De Raad had eerder, op 21 februari 2012, het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellant heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, stellende dat het college onterecht zijn aanvraag voor bijzondere bijstand had afgewezen en dat er omstandigheden waren die het niet betalen van het griffierecht verschoonbaar maakten.

Tijdens de zitting op 8 mei 2012 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft overwogen dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand niet ter discussie stond in deze procedure. Het enkele feit dat de aanvraag was afgewezen, was niet voldoende om te concluderen dat appellant niet in verzuim was. De Raad heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat appellant niet in verzuim was geweest met betrekking tot de betaling van het griffierecht. Daarom heeft de Raad het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting voor de ontvankelijkheid van hoger beroep. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

11/3864 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 21 juni 2011, 10/498 (aangevallen uitspraak).
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak: 19 juni 2012
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 21 februari 2012 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen voornoemde uitspraak van de Raad verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 8 mei 2012. Partijen zijn, zoals vooraf bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 21 februari 2012 berust hierop dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de daartoe gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In het verzetschrift heeft appellant aangevoerd dat de Raad het hoger beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Er is naar de mening van appellant sprake van een onjuist besluit van het college van 1 december 2011 waarbij zijn verzoek om bijzondere bijstand voor de betaling van griffierecht is afgewezen. Volgens appellant had de Raad dit besluit moeten vernietigen en zelf in de zaak moeten voorzien. Appellant stelt dat in die zin sprake is van omstandigheden die het verschoonbaar maken dat het griffierecht niet is betaald.
De Raad volgt appellant hierin niet. In deze procedure is de vraag of het college de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor de betaling van het griffierecht al dan niet terecht heeft afgewezen niet aan de orde. Voorts levert het enkele feit dat deze aanvraag is afgewezen geen grond op voor het oordeel dat het achterwege blijven van betaling van het griffierecht niet aan appellant kan worden verweten. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat appellant niet in verzuim is geweest. Dit betekent dat het verzet ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2012.
(get.) C. van Viegen
(get.) A.C. Oomkens
ew