ECLI:NL:CRVB:2012:BW8537

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4813 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WIA-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aan appellant, die sinds 14 januari 2008 uitgevallen is voor zijn werk als bijrijder vanwege acute oogklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 8 januari 2010 vastgesteld dat appellant met ingang van 11 januari 2010 geen recht op een WIA-uitkering had, omdat hij niet als arbeidsongeschikt werd beschouwd. De rechtbank Assen heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat de vastgestelde lichamelijke beperkingen van appellant niet in twijfel konden worden getrokken.

Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere gronden herhaald en betoogd dat onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van zijn oogziekte glaucoom, die zijn gezichtsveld heeft aangetast. Hij stelt dat hij door zijn oogproblemen niet in staat is om de geduide functies te vervullen. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig en volledig is uitgevoerd. De Raad concludeert dat er geen medische gegevens zijn overgelegd die aanleiding geven om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de functies die aan appellant zijn toegewezen, medisch gezien geschikt zijn.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van appellant hebben overwogen, maar geen aanleiding hebben gezien om de eerdere beslissing van de rechtbank te herzien. De Raad heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 juni 2012.

Uitspraak

11/4813 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 7 juli 2011, 10/609 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 juni 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.G.C. van Ingen hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2012. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is met ingang van 14 januari 2008 uitgevallen voor zijn werk als bijrijder vanwege acute oogklachten.
1.2. Bij besluit van 8 januari 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 11 januari 2010 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat appellant niet als arbeidsongeschikt in de zin van die wet werd beschouwd.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 6 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van
8 januari 2010 ongegrond verklaard. Dit bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant met ingang van 11 januari 2010 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingediende beroep ongegrond verklaard. De rechtbank acht het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de volledigheid van de bij appellant vastgestelde lichamelijke beperkingen. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat ten onrechte functies zijn geduid die appellant vanwege de vastgestelde beperkingen niet zou kunnen vervullen.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Appellant is van mening dat bij de vaststelling van zijn beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van de oogziekte glaucoom, waardoor er een verminderd gezichtsveld is ontstaan. Hij acht zich vanwege zijn oogproblemen niet in staat tot het vervullen van de geduide functies. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellant in een op 23 april 2012 bij de Raad ontvangen brief uitvoerig uiteengezet waarom hij vanwege zijn slechte ogen diverse werkzaamheden niet kan verrichten.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig en volledig is geweest. Gelet op de in het dossier aanwezige medische gegevens ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant heeft overschat. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts N. Visser de uitslag van een expertise onderzoek van de orthopedist N. Naumann uitdrukkelijk in de heroverweging in het rapport van 27 juli 2010 heeft betrokken. Dit heeft geleid tot een verduidelijking door Visser in de Functionele Mogelijkheden Lijst van de beperkingen die bij het primair medisch onderzoek waren vastgesteld. Terecht is de rechtbank dan ook tot het oordeel gekomen dat uit de rapportages van de verzekeringsartsen naar voren komt dat de oogproblematiek van appellant voldoende bij de beoordeling is betrokken. In hoger beroep zijn geen medische gegevens overgelegd die aanknopingspunten bieden om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Ook in de nader ingezonden brief van appellant zijn zulke aanknopingspunten niet te vinden.
4.2. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid is er evenmin grond om te oordelen dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet geschikt te achten zijn voor appellant, nu deze functies expliciet zijn beoordeeld op aspecten die verband houden met de voor appellante vastgestelde medische gevolgen van glaucoom. De Raad ziet geen aanleiding de bevindingen van de bezwaararbeidsdeskundige hieromtrent in twijfel te trekken.
4.3. Uit het overwogene onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2012.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) L. van Eijndthoven.
KR