ECLI:NL:CRVB:2012:BW8518

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5255 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Wajong-uitkering en de ingangsdatum daarvan

In deze zaak gaat het om de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 juni 2012 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het hoger beroep van appellant werd verworpen. Appellant had aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden waren die aanleiding zouden moeten geven om de ingangsdatum van zijn Wajong-uitkering te vervroegen. Hij stelde dat zijn psychische beperkingen en verslavingsproblematiek hem belemmerden om tijdig een aanvraag in te dienen. Appellant betwistte dat hij had gezegd dat hij niet aan een aanvraag had gedacht en voerde aan dat hij niet op de hoogte was gesteld van zijn recht op een Wajong-uitkering door zijn contactpersoon bij de Sociale Dienst.

De Raad heeft het geschil beoordeeld aan de hand van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) zoals die gold tot 1 januari 2010. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gesteld dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden. Uit de medische gegevens, waaronder een rapport van Pro Justitia, bleek niet dat de beperkingen van appellant zodanig waren dat hij niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat onbekendheid met de mogelijkheid om een Wajong-uitkering aan te vragen geen bijzonder geval oplevert. De uitspraak van de Raad van 18 oktober 2005, waar appellant naar verwees, werd niet als vergelijkbaar beschouwd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Brand, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 15 juni 2012.

Uitspraak

10/5255 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 augustus 2010, 09/3781 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.I.A. Schröder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Schröder. Het Uwv is, zoals tevoren bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
2. Bij besluit van 10 juli 2009 heeft Uwv aan appellant per 12 januari 2008 een Wajong-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Hierbij heeft het Uwv overwogen dat niet is gebleken van een bijzonder geval waarin kan worden afgeweken van de eerste zin van het tweede lid van artikel 29 van de Wajong.
3. Bij besluit van 18 november 2009 (bestreden besluit) heeft Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Het beroep van appellant tegen dit besluit is door de rechtbank Utrecht bij uitspraak van 19 augustus 2010 ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden moeten zijn de uitkering eerder te doen ingaan. Appellant heeft gewezen op zijn psychische beperkingen en zijn verslavingsproblematiek. Tevens heeft appellant gesteld dat hij door zijn toenmalige contactpersoon bij de Sociale Dienst nimmer op het feit is gewezen dat hij aanspraak had kunnen maken op een Wajong-uitkering. Hij betwist dat hij heeft gezegd dat hij er niet aan heeft gedacht een Wajong-uitkering aan te vragen. De onbekendheid met het bestaan van de Wajong vloeit voort uit zijn beperkingen daarom is dit een reden om een bijzonder geval aan te nemen. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat appellant geen dusdanige beperkingen heeft. Appellant heeft hierbij gewezen op hetgeen is overwogen in de uitspraak van de Raad van 18 oktober 2005, LJN AU4814. Namens appellant is een rapport van Pro Justitia van 28 februari 2012 in geding gebracht waaruit naar de mening van appellant duidelijk naar voren komt met welke problemen hij te kampen heeft en welke gevolgen daaraan voor hem kleven. Zo hebben de psychische problemen van appellant er toe geleid dat hij geen opleiding heeft gevolgd en ongeletterd is gebleven.
5. Artikel 29 Wajong, voor zover hier van belang, luidt als volgt.
1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat in op de dag, met ingang waarvan de jonggehandicapte aan de vereisten voor het recht op toekenning voldoet.
2. In afwijking van het eerste lid kan de uitkering niet eerder ingaan dan een jaar voor de dag, waarop de aanvraag voor de toekenning dan wel voortzetting van de uitkering werd ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.
6.1. Naar vaste rechtspraak van de Raad is er sprake van een bijzonder geval in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Wajong, indien de betrokkene redelijkerwijs moet worden geacht niet in verzuim te zijn geweest doordat de aanvraag niet eerder is ingediend.
6.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong. Uit de beschikbare medische gegevens, waaronder ook begrepen de rapportage van Pro Justitia van 28 februari 2012, is niet gebleken dat de beperkingen van appellant van zodanige aard en ernst zijn dat bij hem sprake is geweest van onvermogen om tijdig een aanvraag in te dienen. Appellant is overigens ook in de praktijk in staat gebleken met behulp van anderen andere uitkeringen aan te vragen. Naar vaste rechtspraak van de Raad levert onbekendheid met de mogelijkheid om een Wajong-uitkering aan te vragen geen bijzonder geval op. Ten aanzien van de door appellant genoemde uitspraak van de Raad van 18 oktober 2005 overweegt de Raad ten slotte dat het geen met de situatie van appellant vergelijkbaar geval betreft.
6.3. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Brand, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2012.
(get.) J. Brand.
(get.) K.E. Haan.
KR