ECLI:NL:CRVB:2012:BW8518
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van Wajong-uitkering en de ingangsdatum daarvan
In deze zaak gaat het om de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 juni 2012 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het hoger beroep van appellant werd verworpen. Appellant had aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden waren die aanleiding zouden moeten geven om de ingangsdatum van zijn Wajong-uitkering te vervroegen. Hij stelde dat zijn psychische beperkingen en verslavingsproblematiek hem belemmerden om tijdig een aanvraag in te dienen. Appellant betwistte dat hij had gezegd dat hij niet aan een aanvraag had gedacht en voerde aan dat hij niet op de hoogte was gesteld van zijn recht op een Wajong-uitkering door zijn contactpersoon bij de Sociale Dienst.
De Raad heeft het geschil beoordeeld aan de hand van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) zoals die gold tot 1 januari 2010. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gesteld dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden. Uit de medische gegevens, waaronder een rapport van Pro Justitia, bleek niet dat de beperkingen van appellant zodanig waren dat hij niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat onbekendheid met de mogelijkheid om een Wajong-uitkering aan te vragen geen bijzonder geval oplevert. De uitspraak van de Raad van 18 oktober 2005, waar appellant naar verwees, werd niet als vergelijkbaar beschouwd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Brand, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 15 juni 2012.