ECLI:NL:CRVB:2012:BW8489

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1992 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en afwijzing IVA-uitkering op basis van rapportage bezwaarverzekeringsarts

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende haar recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellante had eerder een WGA-uitkering toegekend gekregen, maar verzocht om een IVA-uitkering, omdat zij meende dat zij duurzaam arbeidsongeschikt was. Het Uwv had in zijn bestreden besluit, dat dateert van 10 augustus 2010, vastgesteld dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en baseerde zich op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellante stelde in hoger beroep dat het Uwv zich niet had kunnen baseren op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts, omdat er volgens haar geen reële behandelmogelijkheden waren. Tijdens de zitting op 4 mei 2012 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en is ook haar behandelende psycholoog gehoord.

De Raad overwoog dat de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er geen inconsistenties waren. De Raad concludeerde dat er in de situatie van appellante sprake was van reële behandelmogelijkheden met een reële herstelverwachting. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep geen doel trof. De Raad wees erop dat het aan appellante was om aan te tonen dat de rapportage niet op zorgvuldige wijze tot stand was gekomen, wat zij niet had kunnen doen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 juni 2012.

Uitspraak

11/1992 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2011, 10/4099 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Rhodes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft op dit nadere stuk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Rhodes. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.P.A. Loogman. Tevens is gehoord de appellante behandelende psycholoog drs. W.F. de Jong.
OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreid overzicht van de feiten en omstandigheden in dit geding van belang verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
2. Bij besluit van 10 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, vastgesteld dat voor appellante met ingang van 4 juni 2009 recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Aan appellante is toegekend een WGA-uitkering. Het Uwv heeft het bestreden besluit doen steunen op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts gedateerd 9 augustus 2010. In deze rapportage is de arts tot de opvatting gekomen dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, omdat voor appellante reële behandelmogelijkheden aanwezig zijn. Er is naar haar mening geen sprake van een medische stabiele of verslechterende situatie en evenmin van een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd niet tot het oordeel kan leiden dat het Uwv het bestreden besluit niet heeft kunnen baseren op de rapportage genoemd in 1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht geen aanleiding gezien appellante volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te achten en mitsdien terecht geen aanleiding gezien appellante een IVA-uitkering toe te kennen.
3.1. In het hoger beroepschrift heeft appellante gesteld dat het hoger beroep een herhaling van zetten van het beroep is. Appellante heeft aangekondigd een medische verklaring in te zenden waaruit volgt dat zij duurzaam arbeidsongeschikt is.
3.2. Appellante heeft ter uitvoering van haar toezegging, gedaan in het hoger beroepschrift, een verklaring van De Jong ingezonden.
3.3. In verweer heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat hetgeen appellante in haar hoger beroepschrift heeft aangevoerd geen nieuwe gezichtspunten oplevert. Het Uwv heeft er voorts op gewezen dat uit de verklaring van De Jong geenszins volgt dat sprake is van een situatie waarin behandeling geen kans op succes biedt.
4.1.1. De Raad overweegt als volgt.
4.1.2. Aan een rapportage opgesteld door een bezwaarverzekeringsarts komt, indien deze rapportage op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, geen inconsistenties bevat en concludent is, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mede op zo’n rapportage mag baseren.
Zulks betekent echter volgens de vaste rechtspraak van de Raad geenszins dat zo’n rapportage en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht wel aan appellante om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapportage niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsistenties bevat, niet concludent is, dan wel dat de in de rapportage gegeven beoordeling onjuist is.
Het aannemelijk maken dat de rapportage niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsistenties bevat, dan wel niet concludent is kan geschieden door niet medisch geschoolden.
Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een regulier medicus noodzakelijk. De Raad wijst op zijn uitspraken van 17 december 2004, LJN AR8889, 13 juli 2005, LJN AT9828 en 10 januari 2007, LJN AZ6138.
4.2. Het hoger beroepschrift bevat gronden van medische aard die ook reeds bij de rechtbank naar voren zijn gebracht. De rechtbank heeft deze gronden op juiste wijze besproken. Met juistheid is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat hetgeen appellante heeft aangevoerd niet tot het oordeel kan leiden dat het Uwv zich bij het bestreden besluit niet heeft kunnen baseren op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts als vermeld in 2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er in de situatie van appellante sprake was van reële behandelmogelijkheden met een reële herstelverwachting. De Raad heeft hieraan niets toe te voegen.
4.3. De in hoger beroep ingebrachte verklaring van De Jong, noch hetgeen De Jong naar voren heeft gebracht ter zitting leidt de Raad tot een ander oordeel.
De Jong heeft zowel in zijn verklaring als ter zitting op zeer genuanceerde wijze een beeld geschetst van de ernst van de situatie waarin appellante verkeert en de problemen waarvoor een behandelaar zich in die situatie gesteld ziet. De behandeling van appellante is gericht op herstel en hij verwacht herstel of in ieder geval verbetering te bereiken. Hij heeft echter nadrukkelijk naar voren gebracht dat herstel niet is gegarandeerd en afhankelijk is van vele - door hem ter zitting genoemde - factoren.
Uit de verklaring van De Jong volgt mitsdien wel dat appellante - zoals overigens ook niet in geschil is - ernstige beperkingen heeft, maar niet dat geen sprake is van een reële behandelmogelijkheid met een reële herstelverwachting.
5.1. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1.2 tot en met 4.3 treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2012.
(get.) J. Brand.
(get.) K.E. Haan.
NW