Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2010, 09/5321 (aangevallen uitspraak)
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 13 juni 2012
Namens appellante heeft mr. A.J.G. Tijhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2012. Partijen zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving hulp bij het huishouden in klasse 1 (0 tot 1,9 uur per week) op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) wegens haar lichamelijke beperkingen. Zij heeft bij het college op 19 maart 2009 een aanvraag ingediend om verlenging en uitbreiding van de hulp bij het huishouden met ingang van 30 april 2009 naar klasse 4 (7 tot 9,9 uur per week).
1.2. Het college heeft appellante bij besluit van 19 mei 2009 over de periode van 30 april 2009 tot en met 29 april 2010 wederom in aanmerking gebracht voor hulp bij het huishouden in klasse 1. Het college heeft appellante niet in aanmerking gebracht voor hulp bij het huishouden in klasse 4. Daaraan is ten grondslag gelegd dat uit onderzoek door de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) is gebleken dat appellante uitsluitend beperkingen bij het uitvoeren van zeer zwaar huishoudelijk werk ondervindt.
1.3. Bij besluit van 15 oktober 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 mei 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het advies van CIZ zorgvuldig tot stand is gekomen. Voorts heeft appellante haar stelling dat zij wel een medische contra-indicatie heeft voor lopen, traplopen en zichzelf verzorgen, niet met medische stukken heeft onderbouwd. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de in het advies van CIZ vervatte conclusies niet juist zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dit advies aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het advies van CIZ zorgvuldig tot stand is gekomen. Voor een weergave van de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Voorts heeft appellante de stelling dat zij een medische contra-indicatie heeft voor lopen, traplopen en algehele eigen verzorging, ook in hoger beroep niet onderbouwd met een medische contra-expertise of andere medische stukken. Dit leidt tot de conclusie dat het college zich terecht heeft gebaseerd op het advies van CIZ en de aanvraag om uitbreiding van de hulp bij het huishouden naar klasse 4 terecht heeft afgewezen. Hierbij wordt nog opgemerkt dat persoonlijke verzorging niet tot het prestatieterrein van de Wmo behoort, maar tot dat van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
4.2. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012.