ECLI:NL:CRVB:2012:BW8086

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-663 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van een stotterapparaat en de beoordeling van goedkoopste adequate voorziening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van een stotterapparaat, genaamd SpeechEasy. Appellante had in april 2008 bijzondere bijstand aangevraagd voor de aanschaf van dit apparaat, dat € 4.000,-- kostte. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag echter afgewezen, omdat niet was aangetoond dat het om noodzakelijke kosten ging die voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. Na meerdere besluiten heeft het college uiteindelijk bijzondere bijstand toegekend voor de aankoop van een goedkoper alternatief, het apparaat DefStut, ter waarde van € 180,--. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij het standpunt van het college onderschreef dat DefStut de goedkoopst adequate voorziening was.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het college bevoegd is om vergoedingen in het kader van bijzondere bijstandsverlening te normeren, zodat de betrokkene in staat is de goedkoopst mogelijke adequate voorziening te treffen. Appellante betwistte dat DefStut een adequate voorziening was en voerde aan dat SpeechEasy geen therapieondersteuning nodig had, terwijl DefStut dat wel vereiste. De Raad oordeelde echter dat uit de beschikbare informatie bleek dat beide apparaten volgens dezelfde principes werkten en dat er geen bewijs was dat alleen SpeechEasy geschikt was voor appellante. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college DefStut als goedkoopste adequate voorziening kon aanmerken, en dat de verlening van bijzondere bijstand beperkt kon worden tot de kosten van dit apparaat.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en dat de beslissing van het college om bijzondere bijstand te verlenen voor de kosten van DefStut terecht was.

Uitspraak

11/663 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2010, 09/326 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 12 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. van den Ende, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2012. Appellante is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W. de Jong.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft in april 2008 bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor de kosten van aanschaf van het stotterapparaat SpeechEasy ten bedrage van € 4.000,--. Bij besluit van 17 oktober 2008 heeft het college deze aanvraag afgewezen, omdat niet gebleken is dat het gaat om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35 van de WWB. Na twee eerdere besluiten, waarbij het bezwaar tegen het besluit van 17 oktober 2008 ongegrond was verklaard, heeft het college na ingewonnen advies bij GGD Rotterdam-Rijnmond en ontvangen advies van psycholoog E.M. Haaijema bij besluit van 25 maart 2010 (bestreden besluit) het bezwaar alsnog in zoverre gegrond verklaard dat bijzondere bijstand is toegekend voor de aankoop van het apparaat DefStut, een alternatief voor SpeechEasy. Het bestreden besluit vermeldt een bedrag van € 180,-- aan bijzondere bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het standpunt van het college onderschreven dat DefStut moet worden aangemerkt als de goedkoopst adequate voorziening voor appellante. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de beschikbare informatie blijkt dat de verschillende stotterapparaten volgens dezelfde principes werken en dat het enige verschil is dat SpeechEasy in het oor wordt gedragen en DefStut op de kleding. De rechtbank is niet gebleken dat uitsluitend het apparaat dat in het oor wordt gedragen appellante kan helpen bij het overwinnen van de problemen die het gevolg zijn van het stotteren. Dit blijkt niet uit het advies van psycholoog Haaijema, terwijl appellantes voormalige behandelend logopedist-stottertherapeut J. Bouwen de GGD heeft bericht dat DefStut een behandeloptie is voor appellante. De rechtbank achtte Bouwen, die verbonden is aan het KNO Gehoor- en spraakcentrum van het Universitair Medisch Centrum Rotterdam, geschikt om te adviseren over de aanschaf van het stotterapparaat voor appellante.
3. Appellante heeft zich gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. Zij voert aan dat DefStut bedoeld is als bijkomende ondersteuning in therapieverband, terwijl voor de werking van SpeechEasy geen therapieondersteuning noodzakelijk is. Gelet op het advies van psycholoog Haaijema dat deelname van appellante aan therapie ertoe zal leiden dat haar klachten toenemen, is DefStut voor haar geen adequate voorziening. Bouwen kan niet als deskundige ten aanzien van het aan te schaffen stotterapparaat worden aangemerkt. Bouwen had bij zijn beoordeling alle feiten en omstandigheden moeten meewegen, in het bijzonder de verklaring van de psycholoog.
Voorts heeft appellante aangevoerd dat DefStut niet geschikt is voor dagelijks gebruik, terwijl SpeechEasy dat wel is. Ten slotte betwist appellante het standpunt van het college dat uitgegaan mag worden van het goedkoopste alternatief, omdat moet worden uitgegaan van het beste alternatief.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 35, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat een voorziening in de vorm van een stotterapparaat voor appellante noodzakelijk is. Het college heeft aan appellante bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van het apparaat DefStut, als zijnde de goedkoopst adequate voorziening. Zoals de rechtbank heeft overwogen en de gemachtigde van het college ter zitting van de Raad heeft bevestigd, verleent het college bijzondere bijstand voor alle kosten verbonden aan de aanschaf van dit apparaat en is deze bijstandverlening niet beperkt tot het bedrag van € 180,--, zoals uit het bestreden besluit zou kunnen worden afgeleid.
4.3. De Raad heeft eerder overwogen, waaronder in zijn uitspraak van 20 mei 2008, LJN BD2365, dat het college bevoegd is de vergoedingen in het kader van de bijzondere bijstandsverlening zodanig te normeren dat de betrokkene daarmee in staat moet worden geacht de goedkoopst mogelijke adequate voorziening te treffen. Dit betekent dat het standpunt van appellante dat uitgegaan moet worden van het beste alternatief niet wordt onderschreven.
4.4. Appellante bestrijdt niet, zoals de rechtbank heeft overwogen, dat uit de beschikbare informatie blijkt dat de SpeechEasy en DefStut volgens dezelfde principes werken, waaronder die van vertraagde terugkoppeling van spraakklanken in het oor van de spreker en dat een verschil tussen beide apparaten is dat SpeechEasy in het oor wordt gedragen en DefStut op de kleding. Uit die informatie blijkt niet, zoals appellante aanvoert, dat DefStut slechts een therapieondersteunend middel is en SpeechEasy niet. In informatiemateriaal van de Vereniging Stottercentra Nederland, dat is ingebracht in de procedure bij de rechtbank, worden zowel DefStut als SpeechEasy aangeduid als therapieondersteunend middel. Bovendien heeft Bouwen DefStut aangeduid als een met SpeechEasy vergelijkbaar apparaat dat dezelfde mogelijkheden heeft, maar niet in het oor gedragen kan worden. De omstandigheid dat Bouwen niet op de hoogte was van het advies van psycholoog Haaijema, betekent op zichzelf niet dat de verklaring van Bouwen door het college niet kon worden gebruikt. Het oordeel van de rechtbank dat Bouwen, als voormalig behandelaar van appellante, geschikt moet worden geacht om hierover te adviseren, kan worden gevolgd. Voorts blijkt uit vorengenoemde informatie niet dat DefStut niet geschikt is voor dagelijks gebruik en SpeechEasy wel. Ook in dit verband is tevens van belang het advies van Bouwen waarin dit onderscheid niet wordt gemaakt. Het oordeel van de rechtbank dat het college DefStut voor appellante terecht heeft aangemerkt als goedkoopst adequate voorziening wordt dan ook onderschreven, zodat het college de verlening van bijzondere bijstand heeft kunnen beperken tot de kosten gemoeid met de aankoop van dit apparaat.
4.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.F. Bandringa en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2012.
(get.) C. van Viegen.
(get.) R.L.G. Boot.
HD