ECLI:NL:CRVB:2012:BW7863

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2092 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het Uwv om terug te komen op eerder besluit inzake arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen op een besluit van 2 februari 1995, waarbij de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante met ingang van 27 maart 1995 werd ingetrokken. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellante stelde dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden, maar het Uwv wees dit verzoek af, stellende dat appellante geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden had aangedragen zoals vereist in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het Uwv zich op het standpunt kon stellen dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren. De Raad bevestigde dat het besluit van 2 februari 1995 in rechte onaantastbaar was geworden door eerdere uitspraken van de Raad. De Raad oordeelde dat het Uwv, gezien de omstandigheden van de zaak, rechtmatig gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de aanvraag van appellante af te wijzen zonder toepassing van artikel 4:5 van de Awb.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier.

Uitspraak

11/2092 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 maart 2011, 10/3930 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 8 juni 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2012. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J. Hut.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 2 februari 1995 heeft de rechtsvoorganger van het Uwv de eerder aan appellante toegekende uitkeringen krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 27 maart 1995 ingetrokken op de grond dat de arbeidsongeschiktheid van appellante per genoemde datum moet worden gesteld op minder dan 15%.
De rechtbank heeft het tegen dit besluit ingestelde beroep bij uitspraak van 26 juli 1996 ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bij zijn uitspraak van 4 maart 1998, 96/8426 AAW/WAO, bevestigd.
2. Bij brief van 13 maart 2009 heeft appellante het Uwv verzocht het besluit van 2 februari 1995 te herzien. Bij besluit van 4 februari 2010 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen, zich op het standpunt stellende dat appellante bij haar verzoek om terug te komen van het besluit van 2 februari 1995 geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden heeft vermeld die tot de conclusie leiden dat het genomen besluit onjuist zou zijn.
Bij besluit van 15 september 2010 heeft het Uwv, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 25 augustus 2010, het bezwaar tegen het besluit van 4 februari 2010 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 15 september 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij verwezen naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en naar vaste rechtspraak van de Raad ter zake.
4. In hoger beroep heeft appellante haar in beroep aangevoerde grieven herhaald.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Het besluit van 2 februari 1995, waarbij de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante met ingang van 27 maart 1995 is ingetrokken, is in rechte onaantastbaar geworden met de uitspraak van de Raad van 4 maart 1998.
5.2. In artikel 4:6 van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijke afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
5.3. Ter ondersteuning van haar verzoek terug te komen van het besluit van 2 februari 1995 heeft appellante een verklaring van 9 juni 2010 overgelegd van de fysiotherapeute die haar sinds 2005 regelmatig behandelt.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante daarmee geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb heeft aangevoerd. De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen ter zake is overwogen in de aangevallen uitspraak en in de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 25 augustus 2010.
5.4. De Raad heeft uit hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht niet kunnen afleiden dat het Uwv, gezien de omstandigheden van dit geval, van de in artikel 4:6 van de Awb opgenomen bevoegdheid om onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking de aanvraag af te wijzen, geen gebruik had mogen maken. Niet gezegd kan worden dat het Uwv niet tot zijn bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven regel of met een algemeen rechtsbeginsel.
5.5. Het hoger beroep treft derhalve geen doel en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2012.
(get.) J. Brand.
(get.) H.L. Schoor.
KR