ECLI:NL:CRVB:2012:BW7251
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen. De rechtbank Utrecht had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad heeft de uitvoerige overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die stelt dat zij door lichamelijke en geestelijke klachten meer beperkt is dan het Uwv heeft vastgesteld.
Het procesverloop begon met een besluit van het Uwv op 8 september 2010, waarin werd vastgesteld dat appellante met ingang van 8 juni 2010 geen recht op WIA-uitkering had, omdat zij niet als arbeidsongeschikt werd beschouwd. Dit besluit werd in bezwaar ongegrond verklaard door het Uwv op 28 maart 2011. De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellante.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar beperkingen niet adequaat waren beoordeeld. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad heeft het hoger beroep dan ook verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 juni 2012.