ECLI:NL:CRVB:2012:BW7251

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6582 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen. De rechtbank Utrecht had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad heeft de uitvoerige overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die stelt dat zij door lichamelijke en geestelijke klachten meer beperkt is dan het Uwv heeft vastgesteld.

Het procesverloop begon met een besluit van het Uwv op 8 september 2010, waarin werd vastgesteld dat appellante met ingang van 8 juni 2010 geen recht op WIA-uitkering had, omdat zij niet als arbeidsongeschikt werd beschouwd. Dit besluit werd in bezwaar ongegrond verklaard door het Uwv op 28 maart 2011. De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellante.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar beperkingen niet adequaat waren beoordeeld. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad heeft het hoger beroep dan ook verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 juni 2012.

Uitspraak

11/6582 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 september 2011, 11/1418 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 1 juni 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.J. Hos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2012. Appellante is
verschenen, bijgestaan door mr. Hos. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.A.M. Schalkwijk.
OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitvoerige weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
1.2. Bij besluit van 8 september 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 8 juni 2010 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan, omdat appellante niet als arbeidsongeschikt in de zin van die wet wordt beschouwd.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 28 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 8 september 2010 ongegrond verklaard. Dit bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante met ingang van 8 juni 2010 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen, noch aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen. De rechtbank acht verder voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij in verband met haar lichamelijke en geestelijke klachten veel meer beperkt is dan door het Uwv is vastgesteld. Hierdoor kan zij de geduide functies niet vervullen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden die in beroep zijn ingediend en in hoger beroep zijn herhaald afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de betreffende, uitvoerige overwegingen van de rechtbank volledig. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd leidt de Raad dus niet tot een ander oordeel.
4.2. Het hoger beroep slaagt niet.
4.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2012.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) H.L. Schoor.
EK