ECLI:NL:CRVB:2012:BW7249

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-751 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de herziening van zijn WAO-uitkering, die per 22 november 2010 was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellant, die sinds 1999 uitgevallen is voor zijn werk als procesoperator vanwege psychische klachten, had eerder een uitkering ontvangen die was berekend op 15 tot 25% arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep heeft de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen bevestigd. De verzekeringsarts heeft lichamelijk onderzoek verricht en informatie opgevraagd bij de huisarts, waarbij extra beperkingen zijn aangenomen op basis van informatie van reumatoloog P. Seys. De bezwaarverzekeringsarts heeft eveneens een lichamelijk onderzoek uitgevoerd en was het eens met de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door de verzekeringsarts was opgesteld. Appellant heeft geen medische onderbouwing ingediend die twijfel zou kunnen oproepen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen, waardoor de Raad geen aanleiding zag om aan de FML te twijfelen.

De rechtbank Breda had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij veel pijn ervaart en volledig arbeidsongeschikt is. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant, gezien zijn belastbaarheid zoals vastgesteld in de FML, in staat moet worden geacht om de aan de theoretische schatting ten grondslag gelegde functies uit te oefenen, waaronder die van parkeercontroleur en produktiemedewerker. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/751 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 januari 2012, 11/3385 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 1 juni 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2012. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 13 januari 1999 uitgevallen voor zijn werk als procesoperator in verband met psychische klachten. Aan hem is vervolgens per 12 januari 2000 een uitkering toegekend ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Appellant heeft zich op 24 november 2008 ziek gemeld bij zijn werkgever. Bij wijzigingsformulier WAO, gedateerd 26 juli 2010, heeft hij bij het Uwv aangegeven dat zijn gezondheidssituatie sinds 24 november 2008 is verslechterd. Hij heeft veel pijn onder in de rug, middenin de rug, in de nek, ellebogen en vingers.
1.3. Bij besluit van 20 januari 2011 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 22 november 2010 herzien en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 45%. Het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 9 juni 2011.
1.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Zij heeft hiertoe overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat er op grond van de ter beschikking staande medische gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Voorts heeft de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige de rechtbank voldoende overtuigd dat de voorgehouden functies geschikt zijn te achten voor appellant.
2. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij ontzettend veel pijn heeft en daardoor volledig arbeidsongeschikt is.
3.1. De Raad maakt op uit het hoger beroepschrift van appellant en zijn toelichting ter zitting van de Raad dat het hoger beroep zich richt tegen de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 november 2010 op 35 tot 45%. Appellant is van mening dat hij dermate veel pijn heeft dat hij niet in staat kan worden geacht om werkzaamheden te verrichten op de arbeidsmarkt.
3.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft lichamelijk onderzoek verricht en informatie opgevraagd bij de huisarts. Op basis van de via de huisarts verkregen informatie van reumatoloog P. Seys van 10 augustus 2010 heeft de verzekeringsarts (extra) beperkingen aangenomen ten aanzien van de rug- en nekbelasting. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant eveneens lichamelijk onderzocht en gemotiveerd aangegeven dat hij het eens is met de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 december 2010.
Nu appellant geen medische onderbouwing heeft ingediend die twijfel zou kunnen oproepen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen, ziet de Raad geen aanleiding tot twijfel aan de FML.
3.3. De arbeidsdeskundige heeft de functies van parkeercontroleur (SBC 342022), besteller (expresse) post/pakketten (SBC 282102) en produktiemedewerker (samensteller van producten) (SBC 111180) aan de theoretische schatting ten grondslag gelegd. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant, gelet op zijn belastbaarheid zoals vastgesteld bij de FML en in ogenschouw hebbende genomen de toelichtingen van de arbeidsdeskundige en de bezwaararbeidsdeskundige ten aanzien van de in deze functies voorkomende signaleringen, in staat moet worden geacht deze functies uit te oefenen.
3.4. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet.
3.5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2012.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) H.L. Schoor.
EK