11/4079 AWBZ
11/4080 AWBZ
11/4081 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 5 juli 2011, 11/1856, 11/1857, 11/1858, 11/1939, 11/1940, 11/1941, 11/1942 (aangevallen uitspraak)
[appellante] te [woonplaats], Zwitserland (appellante)
Zorgkantoor Noord-Oost Brabant (Zorgkantoor)
Datum uitspraak op 23 mei 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft haar vader [naam vader] hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het geding 11/4078, plaatsgevonden op 19 oktober 2011. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. de Boorder, advocaat, en J.A. [P.]. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. Booy-Liewes en J.H. Sarton. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
De Raad heeft de behandeling van de onderhavige zaak gesplitst van de behandeling van de zaak met nummer 11/4078. In die zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Op 11 april 2012 is het onderzoek ter zitting hervat. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Boorder en J.A. [P.]. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M. Herder, advocaat en J.H. Sarton.
OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellante, geboren [in] 1987, is door neurologische schade na een meningitis sinds 28 mei 2008 lichamelijk en geestelijk gehandicapt.
1.3. Bij besluit van 11 maart 2010 heeft het Zorgkantoor appellante met ingang van 12 maart 2010 een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend. Met dit pgb heeft zij de door haar ouders verleende zorg bekostigd. Daartoe is op 12 maart 2010 met haar moeder [naam moeder] een zorgovereenkomst opgesteld, waarbij het loon is bepaald op € 2.861,-- bruto per maand. Met haar vader [naam vader] is eveneens op 12 maart 2010 een zorgovereenkomst opgesteld, waarbij het loon is bepaald op € 1.627,50 bruto per maand. In beide zorgovereenkomsten zijn als te verrichten werkzaamheden vermeld: persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, tijdelijk verblijf (logeeropvang) en vervoer.
1.4. Op 14 augustus 2010 heeft appellante het verantwoordingsformulier over de periode van 12 maart 2010 tot en met 30 juni 2010 aan het Zorgkantoor toegezonden. Daarbij is in een bijlage de verantwoording uitgesplitst in vijf verschillende periodes.
1.5. Bij besluit van 21 januari 2011 heeft het Zorgkantoor de verantwoording van de besteding van het PCB over de periode 12 maart 2010 tot en met 30 juni 2010 beoordeeld. Appellante heeft over deze periode een bedrag van € 22.918,13 verantwoord, waarvan door het Zorgkantoor € 16.361,30 is goedgekeurd en een bedrag van € 6.556,83 is afgewezen. Daarbij is aangegeven dat de betalingen aan de zorgverleners niet overeenkomen met de prijsafspraken die zijn gemaakt in de zorgovereenkomsten.
1.6. Bij brief van 24 februari 2011 heeft appellante de verantwoordingsformulieren pgb over de periode 1 juli 2010 tot en met 8 augustus 2010 en over de periode 9 augustus 2010 tot en met 31 december 2010 aan het Zorgkantoor toegezonden.
1.7. Bij besluit van 14 april 2011 (besluit 1) heeft het Zorgkantoor de verantwoording van de besteding van het pgb over de periode 1 juli 2010 tot en met 8 augustus 2010 beoordeeld. Appellante heeft over deze periode een bedrag van € 8.052,32 verantwoord, waarvan door het Zorgkantoor € 5.846,82 is goedgekeurd en een bedrag van € 2.205,50 is afgewezen. Afgewezen is € 1.800,50 voor [naam vader] en € 405,-- voor [naam moeder]. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de bedragen die boven het in de zorgovereenkomst vastgelegde maandbedrag zijn gedeclareerd, niet zijn geaccepteerd.
1.8. Bij afzonderlijk besluit van 14 april 2011 (besluit 2) heeft het Zorgkantoor de verantwoording van de besteding van het pgb over de periode 9 augustus 2010 tot en met 31 december 2010 beoordeeld. Appellante heeft over deze periode een bedrag van € 29.938,10 verantwoord, waarvan door het Zorgkantoor € 21.284,17 is goedgekeurd en € 8.653,93 is afgewezen. Afgewezen is € 7.333,30 voor [naam vader] en voor [naam moeder] € 1.320,63. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de bedragen die boven het in de zorgovereenkomst vastgelegde maandbedrag zijn gedeclareerd, niet zijn geaccepteerd.
1.9. Bij afzonderlijk besluit van 14 april 2011 (besluit 3) heeft het Zorgkantoor de jaarafrekening van het pgb van appellante over het jaar 2010 vastgesteld. Daarbij is aangegeven dat met de toekenningsbeschikking(en) over 2010 € 60.908,54 aan voorschotten is uitbetaald. Voorts is aangegeven dat van de op de verantwoordingsformulieren opgegeven bestedingen een bedrag van € 43.492,29 is goedgekeurd en dat er een vrij besteedbaar bedrag is van € 913,63. Het pgb over 2010 wordt op grond daarvan vastgesteld op € 44.405,92. Ten slotte is aangegeven dat appellante een bedrag van € 16.502,62 teveel heeft ontvangen. Van dit bedrag wordt € 10.346,52 verrekend met de voorschotten over 2011 en dient appellante een bedrag van € 6.156,10 binnen veertien dagen terug te betalen.
1.10. Appellante heeft tegen de besluiten van 14 april 2011 bezwaar gemaakt. Appellante heeft aangegeven dat de verantwoording over de in deze besluiten genoemde periodes door haar op 24 februari 2011 is ingediend. Ingevolge artikel 2.6.13, derde lid, van de Regeling subsidies AWBZ dient het Zorgkantoor het netto persoonsgebonden budget binnen zes weken na de aanvraag tot subsidievaststelling vast te stellen. De besluiten 1 en 2 zijn te laat genomen zodat de subsidie geacht moet worden van rechtswege te zijn goedgekeurd.
2. Bij besluit van 16 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 14 april 2011 ongegrond verklaard. De verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget over de periode 1 juli 2010 tot en met 8 augustus 2010 en de periode 9 augustus 2010 tot en met 31 december 2010 is slechts geaccepteerd voor zover deze in overeenstemming was met de maandlonen zoals deze in de zorgovereenkomsten zijn opgenomen. Ten aanzien van besluit 3 heeft het Zorgkantoor verwezen naar artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grond waarvan onverschuldigde betaalde subsidiebedragen kunnen worden teruggevorderd en eventueel verrekend met nog te verstrekken voorschotten over een andere periode.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het besluit van 16 juni 2011 met toepassing van artikel 8:86 van de Awb in stand gelaten voor zover daarbij de door appellante ingediende declaraties niet zijn gehonoreerd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het Zorgkantoor op goede gronden heeft bepaald dat de meerkosten boven het maandloon van de zorgverleners niet in aanmerking komen voor vergoeding. Blijkens de zorgovereenkomst zijn geen afspraken gemaakt over de vergoeding van reiskosten van de ouders en op het verantwoordingsformulieren zijn geen reiskosten opgevoerd. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 16 juni 2011 gegrond verklaard, voor zover het de verrekening van het onverschuldigde betaalde pgb met de voorschotten over 2011 betreft en het besluit in zoverre vernietigd.
4. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd, waarbij zij zich op het standpunt heeft gesteld dat de gehele verantwoording over het jaar 2010 dient te worden goedgekeurd. De vaststelling van het pgb voor 2010 dient gebaseerd te zijn op alle gedeclareerde kosten. De terugvordering berust daarmee op een onjuiste feitelijke grondslag.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Ter zitting van de Raad van 19 oktober 2011 heeft de gemachtigde van appellante het beroep voor zover het betreft de consequentie die zou moeten worden verbonden aan de overschrijding van de beslistermijn zoals deze is opgenomen in artikel 2.6.13, derde lid, van de Regeling subsidies AWBZ niet langer gehandhaafd.
5.2. Tussen partijen is in geschil de vraag of het Zorgkantoor bij het bestreden besluit het pgb over het jaar 2010 terecht heeft vastgesteld op basis van het in de zorgovereenkomsten met haar vader [naam vader] en haar moeder [naam moeder] opgenomen AWBZ-loon.
5.3. Ingevolge artikel 2.6.9, eerste lid, onder de c, van de Regeling subsidies AWBZ sluit de verzekerde voor de zorg die hij inkoopt een schriftelijke overeenkomst met de zorgverlener of zorg verlenende instantie, waarin opgenomen tenminste de in deze bepaling benoemde afspraken. In de op 12 maart 2010 met de vader en moeder van appellante gesloten zorgovereenkomsten zijn als de door de vader en moeder te verrichten werkzaamheden opgenomen: persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, tijdelijk verblijf en vervoer. Het daarbij overeengekomen AWBZ-loon is door appellante gedeclareerd en door het Zorgkantoor als uitgave ten laste van het pgb goedgekeurd. Voorts heeft het Zorgkantoor het pgb van 2010 op basis van de overeengekomen AWBZ-lonen vastgesteld. Daarnaast heeft appellante bedragen gedeclareerd voor reiskosten naar de door haar vader en moeder georganiseerde dagbesteding en hotelkosten voor tijdelijk verblijf. Nog daargelaten de vraag of deze kosten onder het bereik van de indicatie en het pgb zouden kunnen vallen, zijn de activiteiten vervoer en tijdelijk verblijf opgenomen bij de overeengekomen werkzaamheden in voornoemde zorgovereenkomsten, zodat een eventuele vergoeding voor die activiteiten besloten ligt in de overeengekomen lonen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre in stand kan blijven.
5.4. Gelet op het voorgaande treft ook de beroepsgrond dat de terugvordering berust op een onjuiste feitelijke grondslag geen doel.
5.5. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert als voorzitter en H.J. de Mooij en M.I. ’t Hooft als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert.