ECLI:NL:CRVB:2012:BW6569
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand en de ingangsdatum in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin haar beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de toekenning van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en de vraag of er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigen dat de bijstand met terugwerkende kracht zou moeten worden toegekend. Appellante had zich op 26 mei 2010 ziek gemeld en ontving een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Na een beslissing van de verzekeringsarts dat zij per 16 augustus 2010 weer arbeidsgeschikt was, werd haar ZW-uitkering beëindigd. Appellante diende op 26 oktober 2010 een aanvraag om bijstand in, die door het college werd toegekend met ingang van die datum.
In hoger beroep voerde appellante aan dat bijzondere omstandigheden, zoals haar psychische klachten en de onduidelijkheid rondom haar hersteldmelding, rechtvaardigden dat haar bijstand met terugwerkende kracht tot 16 augustus 2010 zou worden verleend. De Raad overwoog echter dat in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de aanvraagdatum, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat appellante op de hoogte was van de beëindiging van haar ZW-uitkering en dat zij, ondanks haar psychische klachten, in staat was om tijdig een aanvraag om bijstand in te dienen. De Raad oordeelde dat de psychische problematiek van appellante geen bijzondere omstandigheid vormde die een uitzondering op de regel rechtvaardigde.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012.