ECLI:NL:CRVB:2012:BW6569

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-5747 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en de ingangsdatum in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin haar beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de toekenning van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en de vraag of er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigen dat de bijstand met terugwerkende kracht zou moeten worden toegekend. Appellante had zich op 26 mei 2010 ziek gemeld en ontving een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Na een beslissing van de verzekeringsarts dat zij per 16 augustus 2010 weer arbeidsgeschikt was, werd haar ZW-uitkering beëindigd. Appellante diende op 26 oktober 2010 een aanvraag om bijstand in, die door het college werd toegekend met ingang van die datum.

In hoger beroep voerde appellante aan dat bijzondere omstandigheden, zoals haar psychische klachten en de onduidelijkheid rondom haar hersteldmelding, rechtvaardigden dat haar bijstand met terugwerkende kracht tot 16 augustus 2010 zou worden verleend. De Raad overwoog echter dat in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de aanvraagdatum, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat appellante op de hoogte was van de beëindiging van haar ZW-uitkering en dat zij, ondanks haar psychische klachten, in staat was om tijdig een aanvraag om bijstand in te dienen. De Raad oordeelde dat de psychische problematiek van appellante geen bijzondere omstandigheid vormde die een uitzondering op de regel rechtvaardigde.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012.

Uitspraak

11/5747 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 augustus 2011, 11/3629 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante], te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage (college)
Datum uitspraak: 16 mei 2012
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.L. Plokker, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.H. Buizert.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft zich vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving, op 26 mei 2010 ziek gemeld. Bij besluit van 30 juli 2010 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan haar met ingang van 7 juni 2010 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Met de “beslissing van arbeidsgeschiktheid” van 10 augustus 2010 heeft de verzekeringsarts van het Uwv appellante per 16 augustus 2010 geschikt geacht voor de verzekerde en/of de geduide arbeid en is de ZW-uitkering vanaf laatstgenoemde datum beëindigd. Het Uwv heeft het door appellante tegen deze beslissing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.2. Appellante heeft op 26 oktober 2010 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij besluit van 10 november 2010 heeft het college appellante met ingang van 26 oktober 2010 bijstand op grond van de WWB toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
1.3. Bij besluit van 21 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 10 november 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat in haar situatie bijzondere omstandigheden het rechtvaardigen dat aan haar met terugwerkende kracht tot 16 augustus 2010 bijstand wordt verleend. Deze bijzondere omstandigheden zijn volgens appellante gelegen in de combinatie van haar psychische klachten en de onduidelijke situatie rondom haar hersteldmelding met het in 1.1 genoemde besluit van 10 augustus 2010. Appellante ging ervan uit dat haar ZW-uitkering zou doorlopen nadat zij tegen dat besluit bezwaar had gemaakt. De verzekeringsarts heeft haar niet verteld dat zij een uitkering ingevolge de WWB moest aanvragen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of de melding bij het Uwv heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.2. Het in 1.1 genoemde besluit van arbeidsgeschiktheid geeft duidelijk aan dat de ZW-uitkering wordt beëindigd vanaf 16 augustus 2010, de dag dat appellante volgens de verzekeringsarts weer arbeidsgeschikt is. Uit de betalingsspecificatie van 16 augustus 2010 blijkt dat tot en met 15 augustus 2010 ZW-uitkering is uitgekeerd. Ter zitting heeft appellante te kennen gegeven dat zij wist dat zij na de beëindiging van de ZW-uitkering geen recht meer had op een WW-uitkering. Het had dan ook op haar weg gelegen om zich na ontvangst van het besluit van 10 augustus 2010 bij het Uwv te melden voor het aanvragen van bijstand. De omstandigheid dat appellante in veronderstelling verkeerde dat het indienen van een bezwaarschrift tegen de beëindiging van de ZW-uitkering tot gevolg zou hebben dat deze uitkering zou doorlopen, dient voor haar rekening en risico te blijven. De gedingstukken bieden voor die veronderstelling geen aanknopingspunten.
4.3. De psychische problematiek van appellante vormt ook geen bijzondere omstandigheid om bijstand te verlenen met terugwerkende kracht tot 16 augustus 2010. Uit de medische gegevens, waaronder het verslag van psycholoog M. Mac Inroy van het intakegesprek met appellante op 11 mei 2010, blijkt weliswaar dat appellante een aanpassingsstoornis met depressieve klachten heeft, maar op grond daarvan kan niet worden geconcludeerd dat zij op psychische gronden verhinderd was om, eventueel met hulp van derden, eerder dan op 26 oktober 2010 een aanvraag om bijstand in te dienen. Zo heeft zij in die periode met hulp van haar maatschappelijk werker immers ook een bezwaarschrift tegen de beëindiging van de ZW-uitkering kunnen indienen.
4.4. Ook de combinatie van de bij appellante bestaande onduidelijkheid en haar psychische klachten kan niet leiden tot het aannemen van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college de bijstand met terugwerkende kracht tot 16 augustus 2010 had moeten toekennen.
4.5. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012.
(get.) J.N.A. Bootsma.
(get.) R. Scheffer.
HD