[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 18 augustus 2010, 09/1848 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb).
Datum uitspraak: 11 mei 2012
Namens appellant heeft mr. J.A.H. Theunissen, rechtshulpverlener, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2012. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Theunissen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.
1.1. Appellant ontvangt een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) van de Svb. In september 2008 heeft appellant aan de Svb medegedeeld dat sinds februari 2008 zijn inkomsten naast de ANW-uitkering en loon en dividend uit eigen bedrijf bestond uit een tweetal pensioenen. Appellant heeft daarbij gesteld dat zijn inkomen niet is gewijzigd, omdat de hoogte van de pensioenen in mindering wordt gebracht op de dividenduitkering. Ter ondersteuning hiervan heeft appellant bewijsstukken met betrekking tot zijn inkomsten aan de Svb overgelegd. In een telefonisch onderhoud op 6 oktober 2008 heeft appellant gesteld dat zijn pensioen hetzelfde is als een dividend of een lijfrente. Uit het rapport van dat onderhoud blijkt dat een medewerker van de Svb hierop heeft overwogen, dat als dit zo is, het geen inkomen voor de ANW is. Voorgesteld wordt om nog wel in mei 2009 de aangifte inkomstenbelasting (IB-aangifte) over 2008 bij appellant op te vragen.
1.2. Bij besluit van 9 oktober 2008 heeft de Svb appellant medegedeeld dat de ANW-uitkering over januari 2008 tot en met september 2008 hetzelfde blijft, omdat de wijziging in het inkomen van appellant geen gevolgen heeft.
1.3. Na ontvangst in juni 2009 van de IB-aangifte over 2008 heeft de Svb geconcludeerd dat de door appellant ontvangen pensioenen als inkomen moeten worden beschouwd voor de ANW, welk inkomen gedeeltelijk wordt gekort op de ANW-uitkering.
1.4. Bij besluit van 23 juni 2009 heeft de Svb het inkomen van appellant over februari 2008 tot en met juni 2009 opnieuw vastgesteld en het recht van appellant op uitkering ingevolge de ANW herzien. In een begeleidende brief bij dat besluit heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat het voornemen bestaat de over voornoemd tijdvak onverschuldigd betaalde uitkering van € 19.216,25 van hem terug te vorderen.
1.5. Bij het bestreden besluit van 26 oktober 2009 is het bezwaar tegen het besluit van 23 juni 2009 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de Svb een fout heeft gemaakt bij het besluit van 9 oktober 2008, maar dat er in het geval van appellant geen sprake is van een dringende reden welke ertoe zou moeten leiden dat geheel of gedeeltelijk van herziening van de ANW-uitkering wordt afgezien. Appellant heeft verzuimd de wijziging in zijn inkomen onverwijld aan de Svb te melden, waardoor ook bij een juiste verwerking van deze wijziging in oktober 2008 een teveelbetaling zou zijn ontstaan over de hieraan voorafgaande periode. Opgemerkt wordt verder dat appellant kon begrijpen dat het besluit van 9 oktober 2008 niet juist was en dat hij ten onrechte een ANW-uitkering ontving.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij op grond van het besluit van 9 oktober 2008 erop mocht vertrouwen dat de door hem opgegeven inkomenswijziging geen gevolgen zou hebben voor zijn ANW-uitkering. Betoogd is dat een herziening met een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is, nu de Svb heeft toegegeven een fout te hebben gemaakt en de uit de herziening voortvloeiende terugvordering onevenredig ingrijpend is in het dagelijks leven van appellant.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de in het bestreden besluit vastgestelde aanspraken van appellant op uitkering ingevolge de ANW over februari 2008 tot en met juni 2009 juist zijn berekend en dat de Svb aan appellant over die periode te veel nabestaandenuitkering heeft betaald. Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de Svb met recht de uitkering van appellant over februari 2008 tot en met juni 2009 met volledige terugwerkende kracht heeft herzien.
4.3. Uit artikel 34, eerste lid, van de ANW volgt dat indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 34 van de ANW is blijkens de wetsgeschiedenis dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld.
4.4. De Svb heeft beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
4.5. Voorts blijkt uit de beleidsregels van de Svb dat met toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is.
4.6. Zoals de Raad al eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 5 november 2010 (LJN BO3352), moet het door de Svb ter zake gevoerde beleid aangemerkt worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.7. Het is niet gebleken dat de Svb voormeld beleid niet consistent heeft toegepast. Appellant heeft niet voldaan aan de verplichting om de wijziging in zijn inkomen sinds februari 2008 tijdig aan de Svb te melden. Bovendien had het appellant, gezien de door de Svb verstrekte brochure bij de aanvraagset ANW, redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat zijn overbruggingspensioen van invloed zou zijn op de hoogte van zijn ANW-uitkering. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in zijn geval sprake is van een kennelijke onredelijke toepassing van artikel 34 van de ANW als bedoeld in voornoemd beleid van de Svb. De ANW-uitkering is dan ook terecht met terugwerkende kracht tot 1 februari 2008 herzien. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2012.
(get.) M.M. van der Kade.