ECLI:NL:CRVB:2012:BW6394

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6794 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-loonaanvullingsuitkering en vaststelling resterende verdiencapaciteit na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WGA-loonaanvullingsuitkering aan appellante, die sinds 10 augustus 2004 arbeidsongeschikt is door een neurologische aandoening. Appellante had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze was per 1 februari 2010 beëindigd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellante een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de resterende verdiencapaciteit (RVC) was vastgesteld op € 687,- per maand. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar medische beperkingen waren onderschat, vooral op het gebied van aandacht en concentratie.

De Raad heeft vastgesteld dat er sprake was van een zorgvuldig medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts, die concludeerde dat appellante in staat was om 20 uur per week te werken, ondanks haar beperkingen. De Raad oordeelde dat appellante geen nieuwe objectieve medische gegevens had ingediend die de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts konden ondermijnen. De functies die aan de schatting ten grondslag lagen, werden als medisch geschikt beoordeeld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

10/6794 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 2 november 2010, 10/1158 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 23 mei 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.B.T. Koekkoek, werkzaam bij CNV Vakmensen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2012. Voor appellante is verschenen mr. Koekkoek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat bij zijn beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is op 10 augustus 2004 uitgevallen voor haar werkzaamheden als financieel administratief medewerkster met cognitieve en energetische klachten als gevolg van een neurologische aandoening. Aan haar is ingaande 8 augustus 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
1.2. Bij beslissing van 19 november 2009 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering beëindigd per 1 februari 2010 en aan appellante per die datum een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de resterende verdiencapaciteit (RVC) is vastgesteld op € 773,60 per maand. Het bezwaar tegen dit besluit is door het Uwv gegrond verklaard in de beslissing van 1 juni 2010 (bestreden besluit), in de zin dat de RVC is vastgesteld op € 687,- per maand en de aanvankelijk op 30 uur per week vastgestelde arbeidsduurbeperking is teruggebracht naar 20 uur per week.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep meent appellante dat haar medische beperkingen zijn onderschat, met name op het gebied van verdelen en vasthouden van aandacht, herinneren en handelingstempo. Appellante stelt niet in staat te zijn 20 uur per week te werken. Omdat in de geduide functies onder andere sprake is van precisiewerk, zeer nauwkeurig en geconcentreerd werken, werk aan de lopende band, een redelijk hoog tempo en werk aan machines met een vast tempo zijn deze functies ongeschikt.
4.1. De Raad ziet geen aanleiding de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden. Appellante is gezien en onderzocht door (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv. Bezwaarverzekeringsarts W.H. van Leeuwen is, naar aanleiding van zijn onderzoek en na kennisneming van onder andere de informatie van behandelend revalidatiearts A.M.V. Dommisse, tot het standpunt gekomen dat appellante extra recuperatietijd nodig heeft. Daarom heeft hij een arbeidsduurbeperking van vier uur per dag en 20 uur per week aangenomen. Uit eigen onderzoek kon Van Leeuwen vaststellen dat appellante minimaal een half uur de aandacht kon vasthouden en geen concentratieproblemen had gedurende het onderzoek. Wel vond hij dat er voldoende grond was om aan te nemen dat appellante na vier uur werken per dag in loondienst dusdanige energetische beperkingen ervoer dat zij niet meer voldoende kon functioneren. Dit achtte Van Leeuwen ook in overeenstemming met de gegevens van revalidatiearts Dommisse. Door appellante zijn geen nadere objectief medische gegevens ingediend die voldoende twijfel doen rijzen aan het standpunt van Van Leeuwen. De door haar ingezonden “Presto” spelregels om met veranderingen om te gaan kan de Raad niet aanmerken als dergelijke medische gegevens. Deze spelregels zijn geen regels die speciaal zijn geschreven voor de situatie van appellante, maar meer algemene leefregels die in acht genomen kunnen worden door mensen in een situatie vergelijkbaar met die van appellante.
4.2. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen en mogelijkheden per 1 februari 2010 is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt. De Raad wijst erop, dat bezwaararbeidsdeskundige H.J. van Heun in zijn nader rapport van 3 augustus 2010 met recht heeft aangegeven, dat appellante niet beperkt is met betrekking tot precisiewerk en werk aan de lopende band, terwijl de gestelde concentratieproblemen zich eerst voor zullen doen na de eerste vier werkuren per dag.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J. Riphagen en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) H.L. Schoor.
EK