[appellant] te [woonplaats] (appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 24 september 2009, 08/1387 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 4 mei 2012
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2010. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.
Bij uitspraak van 30 september 2010 heeft de Raad de aangevallen uitspraak bevestigd.
Appellant heeft tegen de uitspraak van de Raad beroep in cassatie ingesteld ter zake van schending of verkeerde toepassing van het begrip ingezetene in artikel 6 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
Bij arrest van 10 juni 2011 heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van de Raad vernietigd.
Na verwijzing heeft de Raad partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op het arrest van de Hoge Raad.
De Svb heeft daarop bericht dat het arrest van de Hoge Raad niet leidt tot een ander standpunt dan eerder door de Svb is ingenomen, namelijk dat appellant geen ingezetene is van Nederland en daarom niet verzekerd is voor de AKW.
Appellant heeft eveneens een reactie ingezonden en daarbij een groot aantal nadere stukken gevoegd.
Op 23 maart 2012 heeft wederom een onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Appellant is in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door H. van der Most en mr. G.E. Eind.
1. Bij besluit van 2 oktober 2007 heeft de Svb bepaald dat appellant ingaande het eerste kwartaal van 2007 geen recht heeft op kinderbijslag. Aan dit besluit is ten gronde gelegd dat appellant niet meer kan worden beschouwd als woonachtig in Nederland.
2. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 29 april 2008 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, welke uitspraak door de Raad bij uitspraak van 30 september 2010 is bevestigd.
4. De Hoge Raad heeft bij zijn arrest van 10 juni 2011 het cassatieberoep tegen die uitspraak gegrond verklaard en de uitspraak van de Raad vernietigd. Het geding is verwezen naar de Raad ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad. De Svb is veroordeeld in de proceskosten van appellant in cassatie en tot vergoeding van het in cassatie betaalde griffierecht. Aan de Raad is opgedragen te beoordelen of aan appellant voor de kosten van het geding voor de Raad en voor de rechtbank een vergoeding dient te worden toegekend. De Raad was in de aangevallen uitspraak tot de slotsom gekomen dat appellant in 2007 niet langer in Nederland woonde en dat hij dientengevolge niet heeft voldaan aan de voorwaarden om verzekerd te zijn op grond van de AKW. Appellant heeft in cassatie aangevoerd dat de Raad met dit oordeel blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting omtrent het begrip ingezetene in de AKW. Volgens de Hoge Raad slagen die klachten op de gronden als vermeld in de arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011, LJN BP1466 en 4 maart 2011, LJN BP6285.
5.1. Gezien de datum van het besluit van 2 oktober 2007 gaat het in dit geschil om het recht op kinderbijslag van het eerste kwartaal van 2007 tot en met het vierde kwartaal van 2007.
5.2. Bij de behandeling ter zitting van de Raad op 23 maart 2012 heeft appellant een Svb-Pensioenoverzicht overgelegd gedateerd 28 december 2009. Uit dit overzicht blijkt dat de Svb appellant vanaf 7 januari 1970 tot en met 29 oktober 2008 doorlopend verzekerd heeft geacht voor de AOW en dat appellant op dat moment derhalve ook verzekerd was voor de AKW. De Svb heeft daarop verklaard dat het bestreden besluit niet houdbaar is en dat dit besluit wordt ingetrokken. Aan appellant wordt alsnog vanaf het eerste kwartaal van 2007 kinderbijslag toegekend. Tevens zal wettelijke rente worden vergoed alsmede de eventuele proceskosten.
5.3. De Raad zal het beroep gegrond verklaren, de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigen, en de Svb opdragen om, met inachtneming van de uitspraak van de Raad, opnieuw op het bezwaar te beslissen.
5.4. De Raad wijst het verzoek van appellant toe om de Svb te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Voor de wijze waarop de Svb de rente dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 25 januari 2012, LJN BV1958.
5.5. De Raad ziet aanleiding de Svb te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellant in hoger beroep als voorzien in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze kosten worden begroot op € 25,20 aan reiskosten.
De Centrale Raad van Beroep
vernietigt de aangevallen uitspraak;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 29 april 2008;
draagt de Svb op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van de Raad;
veroordeelt de Svb tot betaling van wettelijke rente conform het overwogene in 5.4;
veroordeelt de Svb in de kosten van appellant tot een bedrag van € 25,20.
bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2012.