10/5412 SUWI
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 augustus 2010, 09/2658 (aangevallen uitspraak)
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 16 mei 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. Oliemans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2012. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zich per 1 september 2008 bij het Uwv ziek gemeld in verband met lichamelijke klachten.
1.2. Op 18 december 2008 heeft hij het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze heeft naar aanleiding daarvan het Plan van aanpak van 18 december 2008 (Plan van aanpak) opgesteld. Daarin heeft de verzekeringsarts zijn onderzoeksbevindingen vermeld en een weergave van de mate van belastbaarheid van appellant gegeven. Volgens de verzekeringsarts is appellant, gelet op die belastbaarheid, mogelijk geschikt voor het laatst verrichte werk en mocht dat laatste niet het geval zijn, dan is re-integratie naar aangepast werk aan de orde. Aan het slot van het Plan van aanpak is de standaardformulering van de Algemene rechten en plichten van de cliënt opgenomen.
1.3. Bij brief van 19 december 2008 is het Plan van aanpak aan appellant toegestuurd. Appellant heeft tegen het Plan van aanpak bezwaar gemaakt. Bij besluit van 15 mei 2009 (bestreden besluit) is het bezwaar gegrond verklaard. Daaraan zijn rapporten van een bezwaarverzekeringsarts van 20 april 2009 en van een bezwaararbeidsdeskundige van
12 mei 2009 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het Plan van aanpak zijn werking had verloren op het moment dat het Uwv op 7 april 2009 een actieplan had vastgesteld in het kader van appellants uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Aangezien het beroep betrekking heeft op een afgesloten periode in het verleden en niet is gebleken dat mogelijke onjuistheden in het Plan van aanpak tot nadelige gevolgen van appellant hebben geleid, was de rechtbank van oordeel dat appellant geen procesbelang (meer) had bij de beoordeling van het beroep.
3. In hoger beroep heeft appellant de juistheid van de uitspraak van de rechtbank betwist.
4. De Raad komt tot de volgende ambtshalve beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
4.2. In inmiddels bestendige rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 april 2011, LJN BQ1188) is geoordeeld dat een plan van aanpak een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is, indien het gericht is op een zelfstandig rechtsgevolg. Daarvan kan sprake zijn als uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen in het plan van aanpak zodanig worden uitgewerkt dat kan worden gesteld dat met het plan van aanpak is beoogd een zelfstandig rechtsgevolg te doen ontstaan.
4.3. Het Plan van aanpak vermeldt onder het kopje “conclusies en afspraken” geen concrete afspraken en het behelst geen nadere concretisering van uit de wet voortvloeiende rechten of verplichtingen voor appellant. Met het Plan van aanpak ontstaan geen zelfstandige rechtsgevolgen. Het Plan van aanpak is daarom geen besluit in de zin van de Awb. Het Uwv had het bezwaar van appellant tegen het Plan van aanpak niet-ontvankelijk moeten verklaren.
5. Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven en moet worden vernietigd.
6. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant voor verleende rechtsbijstand in beroep groot € 874,- en in hoger beroep groot € 437,-, in totaal
€ 1.311,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-vernietigt het besluit van 15 mei 2009;
-verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
-veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot
een bedrag groot € 1.311,-;
-bepaalt dat het Uwv het door appellant gestorte griffierecht van € 152,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en H. Bolt en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012.